ECLI:NL:RBNHO:2021:8487

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
8442338 \ CV EXPL 20-3238
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en de toepassing van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Tirana naar Amsterdam via Frankfurt op 29 september 2018. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.604,55 voor de vertraging, alsook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vervoerder, Lufthansa, heeft de vordering betwist en zich beroepen op buitengewone omstandigheden die de vertraging zouden hebben veroorzaakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie onder de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft echter aangetoond dat de vertraging het gevolg was van een ingetrokken slottijd door de luchtverkeersleiding, wat als een buitengewone omstandigheid wordt beschouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Lufthansa niet aansprakelijk is voor de compensatie van € 400,00 per passagier, maar heeft wel de vordering tot vergoeding van € 4,55 voor maaltijden en verfrissingen toegewezen, omdat dit niet was betwist door de vervoerder. De passagiers zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij grotendeels ongelijk hebben gekregen in hun vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8442338 \ CV EXPL 20-3238
Uitspraakdatum: 29 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

beiden wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

wonende te [woonplaats] (België)

4. [passagier sub 4]

wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 24 februari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Ondanks daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de passagiers geen akte meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers zou vervoeren van Tirana (Albanië) naar Frankfurt (Duitsland) en van Frankfurt naar Amsterdam op 29 september 2018.
2.2.
De vlucht van Tirana en Frankfurt (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.604,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00, althans € 291,23 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers stellen dat Lufthansa tekort is geschoten in haar verplichting de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). En de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.2.
Voorts hebben de passagiers aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat Lufthansa gehouden is de passagiers te compenseren conform artikel 9 van de Verordening en/of artikel 19 van het Verdrag van Montreal tot een bedrag van € 4,55 ten aanzien van kosten voor maaltijden en verfrissingen.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder de vluchtrapporten en de ‘slot history’ van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie overgelegd. De vervoerder betoogt dat de luchtverkeersleiding om 07:05 UTC het slot van 09:05 UTC, van de voorafgaande vlucht introk en een nieuw slot van 09:28 UTC heeft opgelegd. Vervolgens is het slot nog een aantal keer gewijzigd totdat een slot van 10:24 UTC is toegekend en het toestel dit slot heeft gebruikt om op te stijgen. De bemanning van de vluchten moet gevolg geven aan de instructie van de luchtverkeersleiding, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie geeft en mag niet eerder vertrekken. De vervoerder voert aan dat uit het vluchtrapport en de ‘slot history’ volgt dat sprake is geweest van diverse vertragingsoorzaken, maar dat de vertraging daadwerkelijk volledig door het door de luchtverkeersleiding ingetrokken slot is ontstaan, dat volgt ook uit het feit dat het oorspronkelijke slot al twee uur voor vertrek is ingetrokken, aldus de vervoerder. De vlucht in kwestie stond gepland te vertrekken om 11:50 UTC. De vlucht heeft echter 56 minuten vertraging opgelopen vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht. De passagiers kwamen uiteindelijk om 15:01 UTC dan wel 17:01 uur lokale tijd, met een vertraging van één uur, in Frankfurt aan. De passagiers hebben als gevolg hiervan de aansluitende vlucht, met geplande vertrektijd 17:20 uur lokale tijd gemist, aldus nog steeds de vervoerder.
4.4.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen, totaal zeven keer, een nieuw slot heeft opgelegd aan de voorafgaande vlucht. Het betreffen besluiten die specifiek waren gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd wegens vertragingscode 81 (ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems). Wanneer een vlucht een nieuw slot opgelegd krijgt, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot opgelegd door de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd. Een nieuw slot is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft daarbij gemotiveerd weersproken dat hij zelf om nieuwe slottijden heeft verzocht en dat de overige vertragingsoorzaken genoemd in het vluchtrapport (code 93, 19A en 87Y) van invloed zijn geweest op de totale vertraging van de voorafgaande vlucht. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn in dit geval de nieuwe slottijden die zijn opgelegd aan de vlucht, en ten grondslag liggen aan de vertraging, dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt dat de vertraging volledig te wijten is aan de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht, deze vluchten zijn met elkaar verbonden, zodat sprake is van doorwerking. De vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht heeft immers automatisch de vertraagde uitvoering van de vlucht in kwestie tot gevolg.
4.5.
Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie. De vertraging ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagiers onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport te halen.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft de stelling van de passagiers, dat hij onvoldoende heeft geanticipeerd ten aanzien van het nieuwe slot dat twee uur voor het geplande vertrek is opgelegd, voldoende gemotiveerd weersproken. De vervoerder heeft daartoe aangevoerd dat het toestel verzoekt om het slot en de route waarmee het toestel zo snel mogelijk op de bestemming aankomt. Dat is het slot en de route die aan het toestel is toegekend. Anders dan de passagiers stellen kan de vervoerder niet kiezen uit verschillende routes en hiertoe een nieuw vliegplan indienen. Voorts heeft de vervoerder tegenover de betwisting van de passagiers gemotiveerd onderbouwd dat de passagiers zijn omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar de eindbestemming. Van de vervoerder kon niet meer worden verwacht. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.7.
De vervoerder heeft de vordering van de passagiers ter hoogte van € 4,55 op grond van artikel 9 van de Verordening niet weersproken, zodat dit deel van de vordering als niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar is. Gesteld noch gebleken is vanaf welke datum de vervoerder in verzuim is ten aanzien van dit deel van de vordering. De kantonrechter zal de wettelijke rente dan ook toewijzen vanaf datum dagvaarding.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk grotendeels krijgen. Weliswaar hebben de passagiers verzocht de vervoerder ook in het geval deze wordt gevolgd in zijn verweer dat sprake is van een buitengewone omstandigheid in de proceskosten (en buitengerechtelijke incassokosten) te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagiers hebben niet gesteld dat zij niet tot dagvaarding over zou zijn gegaan als zij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zouden zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagiers bekend zijn geworden. Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af.
5.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter