In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Easyjet Airline Company Limited wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Berlijn op 12 mei 2017. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 750,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk blikseminslag die had plaatsgevonden bij een eerdere vlucht, waardoor inspectie en reparatie van het toestel noodzakelijk waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad was geannuleerd en dat de vervoerder zich niet kon beroepen op de uitzonderingen van de Verordening, tenzij hij kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de blikseminslag en de daaropvolgende inspectie als zodanig konden worden gekwalificeerd. De vervoerder had voldoende bewijs geleverd dat de annulering het gevolg was van deze omstandigheden en dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen, omdat de vertraging was ontstaan door een vliegveiligheidsprobleem dat niet inherent was aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in hun vordering.