ECLI:NL:RBNHO:2021:8478

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
8638310 \ CV FORM 20-5752
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek van passagiers na vertraagde vlucht en de gevolgen voor aansluitende vlucht

In deze zaak hebben de passagiers een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Air France, naar aanleiding van een vertraagde vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Parijs, die hen heeft doen missen van hun aansluitende vlucht naar Blantyre, Malawi. De passagiers hebben op 16 en 17 juli 2018 een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder, maar door de vertraging van 2 uur en 17 minuten zijn zij te laat aangekomen in Johannesburg, waardoor zij nieuwe vliegtickets moesten aanschaffen voor hun vervolgvlucht. De passagiers hebben compensatie van € 1.045,28 gevraagd, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal.

De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat er geen sprake is van een directe causaliteit tussen de vertraging en het missen van de aansluitende vlucht, omdat de passagiers onvoldoende overstaptijd hadden ingecalculeerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de verzoeken van de passagiers afgewezen. De rechter oordeelde dat de passagiers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de vertraging van de vlucht de directe oorzaak was van het missen van hun aansluitende vlucht. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk hebben gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8638310 \ CV FORM 20-5752
Uitspraakdatum: 29 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 8 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 9 december 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk) naar OR Tambo International Airport, Johannesburg (Zuid-Afrika) op 16 en 17 juli 2018.
2.2.
De passagiers zouden vervolgens op 17 juli 2018 verder vliegen naar Chileka, Airport, Blantyre (Malawi).
2.3.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Parijs (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en zijn met een vertraging van 2 uur en 17 minuten, om 12:12 uur lokale tijd, in Johannesburg aangekomen
2.4.
De passagiers hebben vervolgens de vlucht naar Blantyre, gepland om 13:00 uur lokale tijd, gemist en hebben nieuwe tickets geboekt voor een vlucht op 18 juli 2018.
2.5.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met de kosten die zij hebben gemaakt voor nieuwe vliegtickets als gevolg van de vertraging.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.045,28, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50, subsidiair € 189,72 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 oktober 2018 tot de datum van betaling van de kosten;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening), de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) en het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat zij als gevolg van de vertraagde uitvoering van de vlucht genoodzaakt waren om nieuwe vliegtickets aan te schaffen, met eindbestemming Malawi, totaal ter hoogte van € 1.045.28. Dit is schade die de vervoerder primair op grond van artikel 12 van de Verordening en subsidiair op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal aan de passagiers dient te vergoeden vanwege de vertraging van de vlucht.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Hij voert aan dat geen sprake is van rechtstreeks aansluitende vluchten. Voor zover de vervoerder wist was de eindbestemming van de passagiers, Johannesburg. De passagiers hebben niet hun vlucht naar Blantyre gemist vanwege de vertraging van de vlucht van de vervoerder, maar omdat zij te weinig tijd, te weten drie uur, hadden ingeruimd in hun reisschema. De passagiers waren te Johannesburg geen ‘transfer passagiers’ zij moesten door de douanecontrole om hun bagage ophalen om zich vervolgens weer opnieuw in te checken bij de aankomsthal en nogmaals een douanecontrole te ondergaan. Er is derhalve geen sprake van causaliteit. De passagiers zouden de vlucht naar Blantyre ook hebben gemist indien de vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Parijs wel tijdig zou zijn uitgevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
5.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
5.3.
De passagiers beroepen zich primair op artikel 12 van de Verordening. Uit het arrest van het Hof van 29 juli 2019, (ECLI:EU:C:2019:637, zaak C354/18) volgt dat wordt gesproken van verdere compensatie in de zin van artikel 12 lid 1 van de Verordening wanneer de compensatie voortkomt uit een van de in artikel 1 lid 1, van de Verordening genoemde situaties, (te weten; instapweigering, vertraging of annulering) die hebben geleid tot ongemak dat krachtens de Verordening op onmiddellijke en gestandaardiseerde wijze wordt gecompenseerd. Uit het arrest volgt eveneens dat indien de Verordening niet voorziet in de vergoeding van individuele schade, zoals in onderhavige zaak het geval, het aan de nationale rechter is om op grond van de relevante rechtsgrondslag vast te stellen en te beoordelen uit welke verschillende elementen die schade bestaat - waaronder in voorkomend geval het gedrag van de benadeelde passagiers - en wat de omvang is van de compensatie van die schade.
5.4.
Uit artikel 19 van het Verdrag van Montreal volgt dat de luchtvervoerder in beginsel gehouden is tot een algemene plicht tot vergoeding van “schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen”. De passagiers stellen dat sprake is van schade omdat zij vanwege de vertraagde uitvoering van de vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Parijs, niet tijdig in Johannesburg zijn aangekomen, waardoor zij hun vlucht naar Blantyre hebben gemist en gehouden waren om nieuwe vliegtickets te kopen. De vervoerder heeft dit gemotiveerd weersproken en heeft hiertoe aangevoerd dat ten aanzien van het laatste deel van de vlucht sprake is van een aparte boeking en dat de passagiers hiervoor onvoldoende overstaptijd in acht hebben genomen. Indien de passagiers het geheel in één ticket hadden geboekt zouden zij zijn aangemerkt als ‘transit passagiers’ en is er minder tijd nodig om over te stappen. De passagiers zouden de vlucht naar Blantyre derhalve ook hebben gemist indien het toestel, zoals gepland in Johannesburg zou zijn aangekomen, aldus de vervoerder. Gelet op het verweer van de vervoerder is derhalve niet gebleken dat de passagiers nieuwe vliegtickets hebben moeten aanschaffen vanwege de vertraagde uitvoering van een deel van de vlucht, zodat ieder causaal verband ontbreekt. De vordering van de passagiers wordt dan ook afgewezen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat deze ongelijk krijgt. voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 124,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open