ECLI:NL:RBNHO:2021:8477

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
7872559 \ CV FORM 19-9462
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in luchtvaartzaak met internationale elementen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, staat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter centraal in een geschil tussen passagiers en de Roemeense luchtvaartmaatschappij TAROM. De passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden gesloten met TAROM, hebben compensatie geëist voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Istanbul via Roemenië. De vlucht op 22 juli 2017 had aanzienlijke vertraging, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht misten en uiteindelijk met een vertraging van 5 uur en 21 minuten in Istanbul aankwamen. De passagiers hebben compensatie van € 2.000,00 plus bijkomende kosten geëist, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder heeft echter een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is omdat de vervoerder niet in Nederland is gevestigd. De kantonrechter heeft de argumenten van de vervoerder en de passagiers zorgvuldig afgewogen. De rechter concludeert dat, hoewel de vervoerder statutair gevestigd is in Boekarest, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 7 van de Brussel I bis Verordening. Dit artikel stelt dat in gevallen van luchtvervoer de rechter bevoegd is in het rechtsgebied van de plaats van vertrek of aankomst van het vliegtuig, ook als deze in een niet-EU-lidstaat ligt.

De kantonrechter heeft de vervoerder de gelegenheid gegeven om voor 27 oktober 2021 inhoudelijk te reageren op de vordering van de passagiers, en heeft verdere beslissingen aangehouden. Deze tussenbeschikking benadrukt de complexiteit van internationale luchtvaartzaken en de toepassing van Europese regelgeving op dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7872559 \ CV FORM 19-9462
Uitspraakdatum: 29 september 2021
Tussenbeschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
5.
[passagier sub 5]
allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAROM Company,
gevestigd te Boekarest (Roemenië)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. W.O. Russell

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 28 juni 2019;
  • het verweer inhoudende een incidentele conclusie tot onbevoegdheid, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2019;
  • reactie op de incidentele conclusie tot onbevoegdheid, ingekomen ter griffie op 9 november 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Otopeni International Airport (Roemenië) naar Istanbul New Airport (Turkije) op 22 juli 2017.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Roemenië is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van 5 uur en 21 minuten in Istanbul aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 augustus 2017;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 2.000,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder heeft de kantonrechter verzocht bij incident zich onbevoegd te verklaren tot kennisneming van de vorderingen van de passagiers, met veroordeling van de passagiers in de kosten in het incident en die in de hoofdzaak.
3.5.
De vervoerder legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen aangezien de vervoerder niet in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft als bedoeld in artikel 63 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis). Evenmin kan worden gesteld dat het centrum van de voornaamste belangen van de vervoerder in Nederland zouden liggen. Op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I bis is de Roemeense rechter als de rechter van de vestigingsplaats van de vervoerder bevoegd. Daarvan kan alleen worden afgeweken indien zich een uitzondering voordoet. Het Rehder arrest heeft alleen betrekking op de situatie waarin de luchtvaartmaatschappij haar zetel of woonplaats in een EU-lidstaat heeft en de vlucht het begin- en eindpunt had in een lidstaat. Daarvan is geen sprake aangezien het eindpunt Istanbul niet in een lidstaat ligt. De bevoegdheid kan ook niet worden ontleend aan artikel 1:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de vervoerder geen kantoor te Schiphol heeft.
3.6.
De passagiers verzetten zich tegen onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.

4.De beoordeling

4.1.
In onderhavige zaak staat de vraag centraal of de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bevoegd is kennis te nemen van het geschil tussen partijen.
4.2.
Op grond van artikel 4 Brussel I bis is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. De vervoerder is een rechtspersoon. Ingevolge artikel 63 Brussel I bis is de woonplaats van een rechtspersoon de plaats van de statutaire zetel, het hoofdbestuur of hoofdvestiging. De vervoerder is statutair gevestigd te Boekarest. De rechter te Boekarest is dus op grond van artikel 4 Brussel I bis bevoegd om van onderhavig geschil kennis te nemen. Op grond van artikel 1:14 BW kan een kantoor of filiaal als woonplaats worden aangemerkt voor wat betreft aangelegenheden die dit kantoor of filiaal betreffen. De vervoerder heeft onweersproken aangevoerd dat hij geen kantoor heeft te Schiphol, zodat op grond hiervan geen bevoegdheid kan worden ontleend.
4.3.
Volgens de passagiers heeft de Nederlandse rechter (ook) rechtsmacht omdat Schiphol dient te worden aangemerkt als plaats waar de verbintenis uit overeenkomst tussen de vervoerder en de passagiers is uitgevoerd. Deze stelling slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen. Uit de aanhef van het artikel 7 Brussel I bis volgt dat het artikel betrekking heeft op de gevallen waarin een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat kan worden opgeroepen. De vervoerder heeft woonplaats in Roemenië en wordt in een andere lidstaat opgeroepen. In het Rehder-arrest van het Europese Hof van Justitie van 9 juli 2009 is bepaald dat artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) (thans artikel 7 Brussel I bis) aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, naar keuze van eiser de rechter bevoegd is in het rechtsgebied van de plaats van vertrek van het vliegtuig of de plaats van aankomst van het vliegtuig. De kantonrechter overweegt dat uit het Rehder arrest, mede gezien de uitleg en het doel van de Verordening, niet volgt dat het artikel niet van toepassing is in het geval van een plaats van vertrek of plaats van aankomst in een niet lidstaat. Aangezien artikel 7 Brussel I bis geen verandering heeft beoogd ten opzichte van de in het Rehder-arrest genoemde bepaling, dient dit artikel op gelijke wijze te worden uitgelegd. Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 7 Brussel I bis.
4.4.
Onderhavige procedure beoogt de grensoverschrijdende procesvoering in de EU te vereenvoudigen en te bespoedigen en de kosten er van te verminderen. Om dit te realiseren schrijft de verordening een relatief eenvoudige procedure voor, die grotendeels moet verlopen door middel van standaardformulieren. De procedure inzake EPGV-vorderingen bestaat uit één schriftelijke ronde. Ook indien slechts de bevoegdheid van het gerecht wordt aangevochten, onder de noemer incident, zonder de vordering ten gronde te betwisten. Het gerecht kan ook beslissen dat een mondelinge behandeling nodig is, of dat getuigen moeten worden gehoord of deskundigen worden geraadpleegd, maar dat is uitzondering, want het uitgangspunt is een snelle, eenvoudige en in beginsel schriftelijke procedure. De vervoerder heeft een verweer inhoudende een incidentele conclusie tot onbevoegdheid genomen, waarna de passagiers per abuis in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren. De passagiers hebben hierdoor twee proceshandelingen verricht en de vervoerder slechts één. Gelet hierop, en gelet op bovenstaande, is de kantonrechter van oordeel dat, anders dan het algemene uitgangspunt van de EPGV zaken, in de onderhavige zaak de vervoerder nog in de gelegenheid moet worden gesteld om inhoudelijk te reageren op de vordering.
4.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt de vervoerder in de gelegenheid om voor 27 oktober 2021 inhoudelijk te reageren op de vordering van de passagiers;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open