In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, staat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter centraal in een geschil tussen passagiers en de Roemeense luchtvaartmaatschappij TAROM. De passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden gesloten met TAROM, hebben compensatie geëist voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Istanbul via Roemenië. De vlucht op 22 juli 2017 had aanzienlijke vertraging, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht misten en uiteindelijk met een vertraging van 5 uur en 21 minuten in Istanbul aankwamen. De passagiers hebben compensatie van € 2.000,00 plus bijkomende kosten geëist, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder heeft echter een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is omdat de vervoerder niet in Nederland is gevestigd. De kantonrechter heeft de argumenten van de vervoerder en de passagiers zorgvuldig afgewogen. De rechter concludeert dat, hoewel de vervoerder statutair gevestigd is in Boekarest, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 7 van de Brussel I bis Verordening. Dit artikel stelt dat in gevallen van luchtvervoer de rechter bevoegd is in het rechtsgebied van de plaats van vertrek of aankomst van het vliegtuig, ook als deze in een niet-EU-lidstaat ligt.
De kantonrechter heeft de vervoerder de gelegenheid gegeven om voor 27 oktober 2021 inhoudelijk te reageren op de vordering van de passagiers, en heeft verdere beslissingen aangehouden. Deze tussenbeschikking benadrukt de complexiteit van internationale luchtvaartzaken en de toepassing van Europese regelgeving op dergelijke geschillen.