ECLI:NL:RBNHO:2021:8475

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
8679509 \ CV FORM 20-6391
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met TAP Air Portugal voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Belo Horizonte via Lissabon op 24 juli 2018. De vlucht van Amsterdam naar Lissabon vertrok met vertraging, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Belo Horizonte misten en uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers hebben compensatie van de vervoerder geëist op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een restrictie opgelegd door luchtverkeersbeheer.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. De vervoerder had geen buffer ingebouwd tussen de aansluitende vluchten, wat als onvoldoende werd beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg was van de vertraging van de eerste vlucht, en dat de vervoerder niet kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vordering van de passagiers werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 4.144,50 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8679509 \ CV FORM 20-6391
Uitspraakdatum: 29 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1] ,pro se en hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige 1], beiden wonende te [woonplaats]
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
[passagier sub 3] ,wonende te [woonplaats] , pro se en hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 2]en
[minderjarige 3], beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 23 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 29 oktober 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lissabon naar Tancredo Neves International Airport, Belo Horizonte (Brazilië) op 24 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lissabon is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 3.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 544,50, subsidiair € 586,85 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 januari 2019;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 3.600,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, aangevoerd dat de vertraging werd veroorzaakt doordat luchtverkeersbeheer een ATFM (Air Traffic Flow Management) SLOT-restrictie aan de vlucht had opgelegd met vertragingscode 81, waardoor de vlucht met een vertraging van 22 minuten is uitgevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat er geacht wordt sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen te voorkomen.
4.4.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.5.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder het vluchtrapport en het ‘slot revision message’ van de vlucht overgelegd. Hiermee heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat luchtverkeersbeheer een nieuwe CTOT heeft opgelegd van 05:33 uur UTC met vertragingscode 83. Uit het vluchtrapport volgt dat het toestel met een vertraging van 22 minuten is vertrokken als gevolg van vertragingscode 81. Alhoewel voor de kantonrechter niet duidelijk is waarom in het vluchtrapport vertragingscode 81 wordt genoemd en in het ‘slot revision message’ vertragingscode 83, staat in ieder geval vast dat er vanwege restricties op de luchthaven van bestemming dan wel vanwege capaciteitsproblemen een nieuwe CTOT is opgelegd. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een andere CTOT is een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen. Het besluit kwalificeert in het onderhavige geval dan ook als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De passagiers stellen nog dat opgelegde restrictie niet een ‘langdurige vertraging’ in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening oplevert, maar deze stelling kan hun niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is, zodat de vertraging van de vlucht als langdurig kan worden aangemerkt. Door de vertraagde uitvoering van de vlucht Amsterdam – Lissabon hebben de passagiers de aansluitende vlucht naar Belo Horizonte gemist. De uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.6.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 60 minuten gepland. De minimale connectietijd tussen internationale vluchten in Lissabon bedraagt tevens 60 minuten. De vervoerder heeft dan ook geen buffer aangehouden om eventuele vertragingen op te vangen, hetgeen onvoldoende is aangezien een buffer van 20 minuten redelijk wordt geacht. De vervoerder heeft toegelicht dat een slot een internationale term in de luchtvaart voor de tijdsperiode waarbinnen een vliegtuig mag opstijgen of landen. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder binnen het slot en daarmee de tijdsperiode niet eerder kon vertrekken zodat de passagiers met inachtneming van een redelijke buffer de aansluitende vlucht nog konden halen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt toegewezen.
4.7.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 21 januari 2019, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.144,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.600,00 vanaf 24 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 249,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open