ECLI:NL:RBNHO:2021:8408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
8982298 / CV EXPL 21-408
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatieverbod en niet-verlenging arbeidsovereenkomst van zwangere werkneemster

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland geoordeeld over de vordering van [eiseres], een zwangere werkneemster, die stelde dat haar arbeidsovereenkomst niet werd verlengd vanwege haar zwangerschap, wat zou neerkomen op discriminatie. De arbeidsovereenkomst van [eiseres] bij de kinderopvangorganisatie Jeunesse Op Stoom (JoS) was een tijdelijk contract dat eindigde op 31 december 2019. Tijdens haar proeftijd had [eiseres] al te maken met twijfels over haar functioneren, die door haar leidinggevende werden geuit. Na een periode van zwangerschapsgerelateerde afwezigheid werd [eiseres] op 27 september 2019 geïnformeerd dat haar contract niet verlengd zou worden. JoS stelde dat de beslissing om het contract niet te verlengen niet was gebaseerd op de zwangerschap, maar op twijfels over het functioneren van [eiseres]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat JoS voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de twijfels over het functioneren van [eiseres] een legitieme reden waren voor het niet verlengen van het contract. De rechter oordeelde dat de zwangerschap van [eiseres] geen significante rol heeft gespeeld in de beslissing van JoS. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8982298/CV EXPL 21-408
Uitspraakdatum: 25 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres in hoofdzaak en incident
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr L.H.W.M. Koenen
tegen
de besloten vennootschap Jeunesse Op Stoom
gevestigd te Haarlem
gedaagde
verder te noemen: JoS
gemachtigde: mr E.K.W. van Kampen

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 11 januari 2021 met produkties een vordering tegen JoS ingesteld. JoS heeft schriftelijk geantwoord eveneens met overlegging van produkties.
1.2.
Op 19 juli 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij akte haar eis op onderdelen gewijzigd, nadere producties overgelegd en tevens bij incidentele conclusie een exhibitie-incident ex artikel 843a Rv ingeleid.

2.De feiten

2.1.
JoS is een kinderopvangorganisatie die is gevestigd op 59 locaties in (voornamelijk het westen van) Nederland. Zij biedt opvang aan kinderen van 0 tot 6 jaar en heeft ongeveer 500 werknemers in dienst.
2.2.
[eiseres] is ingevolge arbeidsovereenkomst van 23 april 2019 op 27 juni 2019 in de functie van Directie Assistente in dienst getreden bij JoS. Het ging om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2019 voor gemiddeld 24 uur per week met een proeftijd van één maand. Op de overeenkomst was de cao Kinderopvang 2018-2019 van toepassing. De wederzijdse opzegtermijn bedroeg twee maanden.
2.3.
Op 24 juli 2019 vond een proeftijdgesprek plaats. Daarover verklaart [directielid] (hierna: [directielid] ), één van de drie directeuren van JoS en direct leidinggevende van de afdeling Secretariaat in een door haar opgestelde chronologische verklaring als volgt:
Op 24 juli 2019 vond het einde proeftijdgesprek plaats met [eiseres] . Dit gesprek werd dus nog gevoerd tijdens haar proeftijd. In dit gesprek is aangegeven dat we een meer proactieve houding verwachten van [eiseres] in deze functie. Er van uitgaande dat [eiseres] zich verder zou ontwikkelen in de functie, zijn we met elkaar verder gegaan. Voorts vertelde [eiseres] ons in dit gesprek het heuglijke nieuws dat zij zwanger was. Voor ons was dit uiteraard geen enkel probleem. Wel waren er destijds al twijfels over het functioneren van [eiseres] , maar wilden wij haar de kans geven om dit te verbeteren en gingen wij ervanuit dat zij zich verder zou ontwikkelen.
2.4.
Van 19 augustus tot 26 augustus 2019 is [eiseres] wegens zwangerschapsklachten niet op het werk geweest. Op 2 september 2019 heeft zij zich wederom met zwangerschapsklachten ziek gemeld. Nadien heeft zij wegens aanhoudende klachten niet meer bij JoS gewerkt.
2.5.
Op 27 september 2019 heeft [directielid] aan [eiseres] in een gesprek laten weten dat haar arbeidsovereenkomst na 31 december 2019 niet verlengd zou gaan worden. In voornoemde verklaring maakt [directielid] van dit gesprek melding als volgt:
27 september 2019: gesprek met [eiseres] waarin de beslissing tot het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst wordt besproken. Het is binnen onze organisatie zeker niet gebruikelijk dat tijdelijke contracten altijd worden verlengd. We werken immers met tijdelijke contracten en met contracten voor onbepaalde tijd. Een mogelijke contractverlenging is afhankelijk van de vraag of deze functie benodigd is binnen Op Stoom en is natuurlijk afhankelijk van het functioneren van de desbetreffende werknemer. De arbeidsovereenkomst van [eiseres] betrof er één voor bepaalde tijd, ook omdat het een tijdelijke functie was. Wij hebben [eiseres] nooit een contractverlenging in het vooruitzicht gesteld. [eiseres] heeft hier ook nooit om gevraagd.
Omdat wij nog steeds twijfels hadden en hebben over haar functioneren, hebben wij besloten de arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet te verlengen. Deze gerezen twijfels waren er al ten tijde van het proeftijdgesprek op 24 juli 2019 en die zijn toen ook met haar besproken. [eiseres] toonde naar onze mening nog steeds onvoldoende pro-activiteit in de uitoefening van haar werkzaamheden als directie assistente. Er was geen vertrouwen dat zij dat nog zou gaan verbeteren. Het was daarom een logische beslissing om haar arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Wij hebben [eiseres] hierover in een vroeg stadium geinformeerd, omdat wij ervoor wilden zorgen dat zij voldoende tijd zou hebben om op zoek te gaan naar een dienstverband ergens anders.
[eiseres] kan niet bieden wat wij verwachten van een directie assistente en nodig hebben binnen onze organisatie. [eiseres] gaf ook aan tijdens dit gesprek dat het voor haar een logische beslissing was om afscheid te nemen. Zij geeft aan dit ook met haar ouders en partner te hebben besproken. Ze vindt het jammer dat haar contract niet is verlengd, maar geeft wel aan dat er wel iets nieuws op haar pad komt. We eindigen het gesprek in goede harmonie.
2.6.
Op 2 oktober 2019 heeft [directielid] op het sociale intranet van JoS (“Spot”) het volgende bericht geplaatst:
[medewerkster 1] single, again!
De bezetting op [locatie] is weer volledig in handen van [medewerkster 1] .
Begin van deze zomer is [eiseres] op [locatie] komen werken. Niet veel later bleek zij zwanger. Goed nieuws naar helaas met veel bijkomende klachten en daarom is [eiseres] al een aantal weken afwezig. Omdat niet duidelijk is of zij op korte termijn opknapt hebben we besloten een nieuwe procedure te starten.
Op dit moment is [medewerkster 1] druk bezig met de laatste voorbereidingen van ons fantastische jubileumfeest. Heb je vragen die echt alleen bij [medewerkster 1] neergelegd kunnen worden houd dan rekening met een langere wachttijd dan gebruikelijk.
2.7.
Voornoemde [medewerkster 1] is [medewerkster 1] , als directie assistente werkzaam bij JoS sinds 1 mei 2014. Zij heeft de volgende verklaring opgesteld over haar samenwerking met [eiseres] :
Ik ben werkzaam (als) bij Op Stoom als directie assistent. In deze functie help en ondersteun ik [directielid] en de twee andere directieleden met allerhande taken zoals o.a.: inkomende post, mail, en telefoon, vergaderingen voorbereiden, notuleren, kasboeken bijhouden, attenties voor personeelsleden regelen en andere administratieve en ondersteunende werkzaamheden. Van 27 juni 2019 tot en met 31 december 2019 is [eiseres] ook werkzaam geweest als directie assistent bij Op Stoom en is zij mijn directe collega geweest.
Ik vond de samenwerking met [eiseres] – in vergelijking met andere van mijn collega’s – minder prettig. [eiseres] was erg afwachtend op opdrachten die haar door collega’s of door de directie werden gegeven. Zij trok totaal geen taken zelfstandig naar haar toe. Ook was [eiseres] afwachtend in het oppakken van de telefoon. Daarnaast had zij weinig oog voor de representatie van de ruimtes en het opruimen daarvan. Verder gaf zij vaak aan dat een klus was afgerond. Maar dan bleek even later dat niet iedereen geïnformeerd was of waren er nog andere losse eindjes. Je kon niet altijd op haar bouwen.
Naar mate de tijd vorderde zag ik geen verbetering van [eiseres] in haar werkzaamheden. [eiseres] bleef afwachtend, niet proactief en dacht nog steeds niet zelfstandig na over wat voor taken ze wel op zou kunnen pakken.
2.8.
Per 15 november 2019 heeft JoS een administratief medewerkster, [medewerkster 2] (hierna: [medewerkster 2] ) aangetrokken voor 20 uur per week. In de vacature stond onder meer over deze functie:
Je bent primair verantwoordelijk voor de mailbox van het secretariaat, de kasboeken én facturatie. Maar dat niet alleen. De telefoon pak je maar al te graag op en na een vergadering houd je de ruimte netjes en zorg jij dat alles weer spik en span is. Natuurlijk check je tijdens een overleg zo nu en dan of alles in orde is. Maar dat is voor jou vanzelfsprekend.
2.9.
[directielid] verklaart over deze vacature:
Tijdens de afwezigheid van [eiseres] zijn we verder gegaan met het beleggen van taken bij andere afdelingen. Er lag namelijk op dat moment nog te veel werk bij [medewerkster 1] , onze directie assistente, alleen. Er is daarom begin oktober een vacature uitgezet voor een andere functie met andere werkzaamheden, in een lagere schaal en voor minder uur. Er werd dus geen nieuwe directie assistente gezocht, maar iemand die tijdelijk de rol als gastvrouw zou gaan vervullen in combinatie met administratieve taken. Deze vacature is van half november 2019 tot eind december 2019 vervuld. Met ingang van 2020 is de functie van gastvrouw/administratief ondersteuner komen te vervallen. De herverdeling van taken binnen de organisatie was afgerond.
2.10.
Op 15 november 2019 heeft [eiseres] afscheid genomen van JoS. Zij kampte toen nog steeds met zwangerschapsklachten. [directielid] verklaart over dit afscheid:
[eiseres] komt afscheid nemen en haar sleutels inleveren. We praten na over het jubileumfeest van Op Stoom en over haar zwangerschap. Ik vraag naar haar toekomstplannen. Ze is er niet zo mee bezig. Ze geeft aan dat mei 2020 nog een heel eind weg is en de arbeidsmarkt open ligt. Ze voegt daar nog aan toe dat ze niet per se hoeft te gaan werken. We nemen in goede harmonie afscheid.
2.11.
Bij e-mail van 9 december 2019 heeft [eiseres] aan JoS laten weten dat zij van mening is dat haar dienstverband niet is verlengd vanwege haar zwangerschap en dat daardoor sprake is geweest van discriminatie. Zij zou de kwestie voorleggen aan het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College), hetgeen zij bij verzoek van 16 december 2019 ook heeft gedaan.
2.12.
In haar reactie op voornoemde e-mail heeft [directielid] bij e-mail van 13 december 2019 nog onder meer het volgende aan [eiseres] medegedeeld:
De reden voor het niet verlengen van jouw arbeidsovereenkomst is gelegen in het feit dat wij twijfels hebben over jouw functioneren. Zoals je ook in jouw e-mail naar voren hebt gebracht, hebben wij jou ook eerder hierop aangesproken. Je hebt naar onze mening onvoldoende pro-activiteit getoond in de uitoefening van jouw werkzaamheden als Directie Assistente. Wij hebben bovendien onvoldoende beeld van jou gekregen om te bezien of je voldoende in staat bent om de rol van Directie Assistente naar behoren te vervullen en je in deze rol te verbeteren. Het enkele feit dat je je proeftijd bent doorgekomen, wil uiteraard niet zeggen dat je daarmee volledig aan onze verwachtingen voldeed.
Wij hebben jou reeds in een vroeg stadium willen informeren over het niet verlengen van jouw arbeidsovereenkomst, zodat je voldoende tijd zou hebben om op zoek te gaan naar een dienstverband elders. De reden voor het niet verlengen van jouw arbeidsovereenkomst is dus niet direct of indirect gelegen in het feit dat jij zwanger bent en bijbehorende klachten ervaart.
(…) In jouw e-mail vermeld je ook dat er inmiddels iemand anders in jouw functie is begonnen. Dit is echter niet juist. Wij hebben geen nieuwe Directie Assistente aangenomen.
2.13.
Het College heeft op 3 augustus 2020 geoordeeld dat JoS jegens [eiseres] verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht en daartoe onder meer overwogen als volgt:
(6.2) (…) Het College overweegt dat ook als verweerster na de negatieve aanzegging en het plaatsen van het intranet-bericht mogelijk een administratief ondersteuner heeft aangenomen in plaats van een directie-assistent, dit de lezing van het bericht van 2 oktober 2019 niet anders maakt. Uit de letterlijke lezing van dit bericht volgt dat de afwezigheid vanwege de zwangerschapsgerelateerde klachten van verzoekster een rol heeft gespeeld bij de beslissing van verweerster om een nieuwe sollicitatieprocedure te starten. Daarnaast staat vast dat verweerster op 13 december 2019 het volgende schrijft over haar besluit om niet te verlengen: ”Wij hebben bovendien onvoldoende beeld van jou gekregen om te bezien of je voldoende in staat bent om de rol van Directie Assistente naar behoren te vervullen en je in deze rol te verbeteren…”. Op grond van het voorgaande stelt het College vast dat de afwezigheid vanwege de zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij het besluit om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
(6.1 – lees: 6.3) (…) Nu de afwezigheid van verzoekster op één lijn moet worden gesteld met afwezigheid vanwege zwangerschap, heeft verweerster jegens verzoekster direct onderscheid op grond van geslacht gemaakt.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis dat de kantonrechter verklaart voor recht dat JoS in de periode van najaar 2019 tot voorjaar 2020 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door in totaal negen keer te handelen in strijd met het recht, per afzonderlijke onrechtmatige daad zoveel mogelijk onder verwijzing naar i) drie schendingen van het discriminatieverbod in verband met het nemen en handhaven van het besluit van eind september 2019 tot het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] , ii) schending van het verbod tot aantasting van eer en goede naam vanwege diffamerende uitlatingen over [eiseres] , iii) drie schendingen van de maatschappelijke betamelijkheidsnorm van artikel 6:162 BW en van artikel 225 Sr jo artikel 6:162 BW tijdens de procedure bij het College, iv) nog een schending van het discriminatieverbod door te besluiten in oktober/november 2019 tot het niet uitbetalen van vier vakantiedagen en v) schending van artikel 21 Rv jo 6:162 BW door het indienen van een conclusie van antwoord met veel onwaarheden en achtergehouden waarheid.
3.2.
Tevens vordert [eiseres] , in onderdeel II van het petitum, de veroordeling van JoS in de kosten van deze procedure (tot en met de comparitie begroot op € 3.620,--), met nakosten, alsmede tot betaling van in totaal, na vermeerdering van eis, € 17.097,83 wegens meerdere afzonderlijke kostenposten als genoemd in de dagvaarding op bladzijden 19, 20 en 174, alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 december 2020.
3.3.
Bij voornoemde akte heeft [eiseres] een incident opgeworpen en daarbij gevorderd dat de kantonrechter JoS beveelt bewijsstukken over te leggen die zijn opgesteld en reeds bestonden in 2019, houdende interne communicatie binnen JoS, gevoerd door/met [directielid] , door/met één of beide andere directieleden, [medewerkster 1], door/met personen werkzaam op de Afdeling Secretariaat, Personeelszaken of op andere afdelingen, als laatste door/met [medewerkster 2] en [eiseres] , waaruit feiten blijken met betrekking tot door [eiseres] vervolgens onder a t/m g op vier bladzijden van de akte opgesomde onderwerpen.
3.4.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat JoS jegens haar meer malen en in meerdere opzichten onrechtmatig heeft gehandeld door overtreding van het verbod om als werkgever onderscheid te maken tussen man en vrouw en dat met name door schending van het discriminatieverbod bij haar besluit in september 2019 om haar arbeidsovereenkomst niet te verlengen en dat besluit nadien te handhaven. Tevens is sprake geweest van onrechtmatig handelen van JoS doordat zij getracht heeft vorenbedoelde overtredingen te verdoezelen met sprookjes en onwaarheden bij de procedure bij het College en ook in de onderhavige procedure bij het indienen van de conclusie van antwoord in het voorjaar van 2021 (welk laatste, aanvankelijk toekomstig verwijt zij bij meergenoemde akte heeft gehandhaafd). Ter comparitie heeft [eiseres] nader toegelicht dat in de conclusie van antwoord 19 misleidingen zijn terug te vinden, terwijl daarin ook nog eens 8 inconsistenties voorkomen. Anders dan JoS heeft voorgedragen, heeft bij haar geen reorganisatie plaatsgevonden en is zij zelf nooit aangesproken op disfunctioneren, behoudens dat haar één enkele keer is verteld dat ze wat vaker koffie zou mogen zetten. De enige reden voor het besluit van JoS om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen was dat zij niet opgezadeld wilde worden met de negatieve effecten van haar zwangerschap. Met haar gedragingen zijn ook de artikelen 21 Rv en 225 Sr geschonden en tevens het verbod tot aantasting van eer en goede naam, aldus [eiseres] , die voorts aan JoS het verwijt maakt het discriminatieverbod ook nog eens te hebben geschonden door vier vakantiedagen niet uit te betalen.
3.5.
Aan deze schendingen verbindt [eiseres] een door JoS ten laste van haar veroorzaakte schade van in totaal € 17.097,83. De schade bestaat uit een zestal materiële en immateriële componenten. Schending van artikel 21 Rv rechtvaardigt een proceskostenveroordeling tot een bedrag van € 2.420,--, zulks mede gelet op het belang van een dergelijke veroordeling voor de gedingvoering in dit soort ongelijkheidszaken. Ter adstructie van haar betoog heeft [eiseres] bij akte nog verklaringen overgelegd van haar zelf, haar zuster [naam 1] en van [naam 2].

4.Het verweer

4.1.
JoS betwist de vorderingen. Zij voert aan – kort samengevat – dat [eiseres] de termijn waarbinnen zij haar vorderingen had dienen in te stellen niet heeft nageleefd. Deze termijn bedraagt ex artikel 7:686a lid 4 sub b BW drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geeindigd. Het gaat hier om een fatale termijn, aldus JoS, die voorts aanvoert dat [eiseres] in de onderhavige procedure vergeefs tracht deze fatale vervaltermijn te omzeilen door haar vorderingen op artikel 6:162 BW te baseren. De exclusiviteit van de billijke vergoeding van artikel 7:673 lid 9 BW kan alleen worden doorbroken in die gevallen waarin die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid leidt tot een onaanvaardbare uitkomst en die situatie is hier niet aan de orde, teminder nu [eiseres] op 16 december 2019 al op de hoogte was van de vervaltermijnen van artikel 7:686a BW.
4.2.
Voorts betoogt JoS dat de dagvaarding onleesbaar is en daarmee in strijd met hetgeen is bepaald in artikel 111 lid 2 sub d Rv. Dit levert strijd op met de goede procesorde en (ook) dat brengt mee dat [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
4.3.. Ten derde betwist JoS dat zij [eiseres] heeft gediscrimineerd vanwege geslacht of anderszins. De reden om de tijdelijke arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet te verlengen, was niet gelegen in het feit dat zij zwanger was, maar in het feit dat [directielid] en ook andere collega’s niet tevreden waren over het functioneren van [eiseres] en de verwachting bij JoS dat dit functioneren niet zou verbeteren. Het besluit is niet eerder dan in de week van 23 september 2019 genomen. Daarbij komt dat na het vertrek van [eiseres] de functie van Directie Assistente alleen nog door [medewerkster 1] is vervuld. Alleen [medewerkster 1] was eind 2019 nog werkzaam op het Secretariaat; ook de na het vertrek van [eiseres] opengestelde en vervulde vacature van Administratieve Ondersteuner is na 31 december 2019 niet meer vervuld, aldus JoS, die voorts nog de juistheid van het oordeel van het College bestrijdt en met betrekking tot de volgens [eiseres] niet uitbetaalde vier vakantiedagen opmerkt dat het hier gaat om verplichte vakantiedagen in de periode rond kerst en nieuw jaar, die voor haar hele organisatie golden en daarom terecht zijn ingehouden op het verlofsaldo van [eiseres] .
4.4.
Ter comparitie heeft JoS ten aanzien van het door [eiseres] bij incident gevorderde exhibitie-gebod aangevoerd dat ook dit stuk onleesbaar is en dat zij niet beschikt over de door [eiseres] beoogde bewijsstukken, nu deze stukken niet bestaan; er is sprake geweest van het elders beleggen van enkele taken binnen de afdeling secretariaat. Dit is op informele en organische wijze gebeurd. Er was geen sprake van een reorganisatie waaraan een formeel traject vooraf gaat.

5.De beoordeling

5.1.
Vooreerst dient te worden beoordeeld het verweer van JoS dat de dagvaarding en de incidente conclusie in feite onleesbaar en daardoor ook onbegrijpelijk zijn, zodat [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op artikel 111 lid 2 sub d Rv.
5.2.
Dit verweer slaagt grotendeels, nu beide voornoemde processtukken inderdaad grotendeels niet kunnen worden gevolgd. De dagvaarding beslaat 175 bladzijden met schendingen van verboden en normen, vervolgens zogenoemde “belangen”, niet alleen van [eiseres] en van JoS maar ook voor de rechtsvorming, zes vormen van schade waarvan twee worden onderverdeeld in vijf, respectievelijk acht sub-categorieën, waarna een paar bladzijden later vergoeding wordt gevorderd van zeven weer andere schades, waaronder:
Aantasting in de persoon op andere wijze schade,
Correctiefactor schade 2en
Afschrikwekkende schade. Hierna wordt men definitief het bos ingestuurd met
Overwegingen t.a.v. de feitenen
Overwegingen t.a.v. het recht(23 bladzijden), nog weer gevolgd door een opsomming van
Waarheden(68 bladzijden) en
Sprookjes(55 bladzijden). De goedwillende lezer geraakt hier in een “film noir” waaruit ontsnapping slechts mogelijk is door diep te zuchten en het stuk enige tijd weg te leggen.
5.3.
Wie mocht menen dat het voorgaande overdreven is en/of quasi-grappig bedoeld: geen van beide is het geval. Goede rechtspraak bedrijven kan niet zonder behoorlijke stukken. Gedingstukken dienen zo kort en beknopt mogelijk te zijn, dus zonder eindeloze omzwervingen en herhalingen, alles op straffe van afnemende helderheid en onnodig tijdverlies voor de rechterlijke macht. De inleidende dagvaarding en daarop gevolgde akte van [eiseres] beantwoorden niet aan deze voorwaarden. De pleitnotities trouwens evenmin.
5.4.
Niettemin is de dagvaarding voor een relatief gering deel wél begrijpelijk en zal hierna op dat deel worden ingegaan.
Is sprake geweest van discriminatie?
5.5.
Duidelijk is in ieder geval dat het geding zich primair toespitst op de vraag of sprake is geweest van discriminatie door JoS bij (het handhaven van) haar beslissing de arbeidsovereenkomst met [eiseres] na 31 december 2019 niet te verlengen nadat zij op 24 juli 2019 had laten weten dat zij zwanger was.
5.6.
Voor de beantwoording van die vraag is naar het oordeel van de kantonrechter met name bepalend dat JoS met de hiervoor weergegeven verklaringen en e-mail van [directielid] (in 2.3., 2.9. en 2.12.) en [medewerkster 1] (2.7.) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan haar kant gedurende de twee maanden dat [eiseres] daadwerkelijk als Directie Assistente bij haar werkzaam is geweest (in juli en augustus 2019) zodanige twijfels zijn gerezen over haar functioneren dat zij eind juli 2019 weliswaar nog de proeftijd doorkwam maar dat in september 2019, toen [eiseres] met zwangerschapsklachten afwezig was, voor JoS inmiddels duidelijk was geworden dat het functioneren van [eiseres] - wanneer zij weer aanwezig zou zijn - niet in dien mate zou verbeteren dat haar arbeidsovereenkomst per 1 januari 2020 zou worden verlengd.
5.7.
Eveneens is door JoS aannemelijk gemaakt i) dat zij in het najaar van 2019 een jubileumfeest ging vieren waardoor, bij afwezigheid van [eiseres] , aan [medewerkster 1] op het secretariaat tijdelijk extra ondersteuning moest worden geboden, zodat het begin oktober 2019 voor de hand lag een procedure te starten om passende ondersteuning aan te trekken en ii) dat die extra ondersteuning na december 2019 niet langer nodig zou zijn (hetgeen ook is gebleken, nu [medewerkster 1] thans als enige Directie Assistente werkzaam is en inmiddels de vervulling van een aantal taken elders is ondergebracht terwijl de tijdelijke ondersteuning JoS eind 2019 heeft verlaten).
5.8.
Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden i) dat [eiseres] in het najaar van 2019 slechts kortstondig is vervangen omdat zij in die periode met zwangerschapsklachten afwezig was en JoS een tijdelijke invaller nodig had en ii) dat toen voor JoS al enige tijd vast stond dat zij na december 2019 niet met [eiseres] verder wilde gaan
vanwege haar functioneren in juli en augustus 2019.
5.9.
De hiervoor genoemde verklaringen van [directielid] en [medewerkster 1] vinden geen weerlegging in voornoemde verklaringen van [eiseres] , haar zuster [naam 1] en [naam 2], nu laatstgenoemden kennelijk niet rechtstreeks maar alleen via horen-zeggen betrokken zijn geweest bij de beslissing van JoS om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] niet te verlengen en hun verklaringen klaarblijkelijk hoofdzakelijk zijn gebaseerd op informatie die zij van [eiseres] zelf hebben ontvangen.
5.10.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat niet is gebleken dat de zwangerschap van [eiseres] enige rol van betekenis heeft gespeeld bij de in september 2019 door JoS genomen en aan [eiseres] medegedeelde (en nadien gehandhaafde) beslissing
om haar arbeidsovereenkomst na 31 december 2019 niet te verlengen. Hierdoor is evenmin gebleken van discriminatie bij die beslissing. Hooguit zou gezegd kunnen worden dat de zwangerschapsafwezigheden van [eiseres] een rol hebben gespeeld (voor JoS zelfs aanleiding zijn geweest)
om in oktober 2019 te gaan zoeken naar een tijdelijke invaller voor [eiseres]. Maar dat die gedraging legitiem was, daarover bestaat geen discussie; het gaat hier immers over de periode ná 31 december 2019.
5.11.
Ten overvloede: ook indien artikel 7:646 lid 12 BW tot uitgangspunt zou worden genomen bij de bewijswaardering ten aanzien van de vraag of van discriminatie sprake is geweest – hoewel aan die normschending door [eiseres] artikel 6:162 BW ten grondslag is gelegd (teneinde de arbeidsrechtelijke vervaltermijnen te ontwijken) – dan nog stuit het betoog van [eiseres] af op de vaststelling dat zij geen feiten heeft aangevoerd die kunnen doen vermoeden dat JoS onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in lid 1 van eerstgenoemde bepaling.
De andere verwijten
5.12.
Waar het verweer van JoS tegen de haar verweten discriminatie – als hiervoor in 3.1. in i) samengevat - terecht is voorgedragen, dient voor wat betreft de haar gemaakte verwijten dat zij bij het College en in de onderhavige procedure voortdurend sprookjes heeft verteld en de waarheid heeft verzwegen – als hiervoor samengevat in 3.1. in iii) en v) – vooropgesteld te worden dat procespartijen vrij zijn in de wijze waarop zij hun standpunten bepleiten zolang dat voldoende beknopt en helder gebeurt en tevens zonder daarbij aantoonbaar vaststaande feiten te verdraaien of te denatureren. Ook ter comparitie maakt [eiseres] aan JoS het verwijt van talrijke misleidingen en inconsistenties, zoals eerder in de dagvaarding waarin in onderdeel
D: (Toelichting op de vorderingen (de Waarheid)achtereenvolgens
Waarheid 1tot en met
Waarheid 52afzonderlijk worden opgevoerd met telkens wisselende rubrieken als:
Bewijscitaten waarheid, Betoog (b1), Betoog (b2)en/of
Bewijsmiddelen waarheid,alles weer gevolgd door
Opmerkingenen
Conclusie/constateringof
Constatering/conclusie. Vervolgens worden in het eerste deel van onderdeel
Fnog eens 20
Sprookjesbesproken, eerst met
Onbewezen/onaannemelijkheid argumenten,
Specifieke argumentenen
Specifieke onjuistheid argumenten. Daarna, in het tweede deel, met
Bewijzen van het Sprookje van Reorganisatie en Disfunctioneren, dat Op Stoom dit als waarheid verkondigd. Dit alles over een lengte van 123 bladzijden.
5.13.
Voor zover dit betoog van [eiseres] te volgen is en niet aanstonds wordt getroffen door artikel 111 lid 2 sub d Rv (zie hiervoor in 5.2. en 5.4.) gaat het hierbij om niet meer dan een aaneenschakeling van volgens [eiseres] bestaande discrepanties tussen verschillende uitlatingen en gedragingen van JoS (“leugens, misleidingen en sprookjes”) waarmee zij zou hebben getracht haar in de ogen van [eiseres] onzuivere intenties te verdoezelen, te weten het willen vermijden van de negatieve effecten van de zwangerschap van [eiseres] vóór en na de bevalling. JoS heeft die intenties, misleidingen en sprookjes bij antwoord en ter comparitie met klem en voldoende consistentie betwist. Daartegen is [eiseres] er ook bij de hier aan de orde zijnde verwijten (zie hiervoor in 5.12. eerste zin) niet in geslaagd te bewijzen dat JoS zich jegens haar op enig punt werkelijk onrechtmatig of ontoelaatbaar heeft opgesteld of uitgelaten. Bewijs hiervan wordt immers niet geleverd met louter
suggestieve speculaties en conclusiesop basis van korte citaten uit de gedingstukken bij het College en de correspondentie tussen of verklaringen van partijen. Bovendien dient te worden bedacht dat de aannemelijkheid van de hier besproken verwijten toch al onder druk is komen te staan doordat hiervoor in 5.10. is vastgesteld dat van discriminatie geen sprake is geweest. Het betoog van [eiseres] vertoont alle kenmerken van een kaartenhuis.
Het incident
5.14.
[eiseres] moet zich wel van meet af aan bewust zijn geweest van haar wankele bewijspositie. Zonder evenwel de consequenties daarvan tijdig te overzien. [eiseres] had haar bewijsmogelijkheden kunnen aftasten door alvorens een dagvaarding uit te brengen om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken. Ook had zij in een eerder stadium overlegging kunnen vorderen (ex artikel 843a Rv) van bepaalde bescheiden waarvan haar bekend is dat die in het bezit zijn van JoS en die betrekking hebben op de arbeidsovereenkomst tussen partijen, alsmede op de vraag of die overeenkomst verlengd zou worden. Maar die mogelijkheden heeft zij onbenut gelaten. Eerst na de conclusie van antwoord vordert zij bij incident overlegging door JoS van zeven rubrieken van stukken, waarbij zij van de eerste twee rubrieken (stukken aangaande de reorganisatie van het secretariaat van JoS en het disfunctioneren van [eiseres] ) zelf zegt, gelijk ook JoS doet, dat die stukken niet bestaan. Van de andere vijf rubrieken stelt zij dat de daarin vallende stukken
wel moeten bestaanzonder te benoemen i) of zij die stukken ooit heeft gezien, ii) waar die zich zouden moeten bevinden, iii) in welke bewoordingen deze zijn gesteld, iv) welke medewerker van JoS deze heeft opgesteld en wanneer, en v) om welke omvang het per rubriek en subonderdeel zou moeten gaan. De vijf rubrieken (c t/m g) hebben samen elf subonderdelen. Rubriek e gaat [eiseres] sowieso niet aan, want die betreft de arbeidsovereenkomst tussen [medewerkster 2] en JoS (en dat is geen rechtsbetrekking waarbij [eiseres] partij is). Voor wat betreft de andere rubrieken geldt dat de vordering tot overlegging niets anders is dan een schot hagel (of
fishing expedition) waarbij [eiseres] klaarblijkelijk hoopt alsnog steun te vinden voor de juistheid van haar stellingen zonder enig specifiek aanknopingspunt te verschaffen met betrekking tot de over te leggen stukken waarop zij die hoop baseert.
5.15.
Aan de exhibitie-vordering van [eiseres] wordt verder voorbijgegaan; het incident is vergeefs voorgedragen.
Slotoverwegingen
5.16.
Resteren nog de onderdelen inzake de vier niet betaalde vakantiedagen en de schending van eer en goede naam; de hiervoor in 3.1. in ii) en iv) genoemde verwijten. Ten aanzien van de vier vakantiedagen heeft JoS bij antwoord in 7.45 aangevoerd dat deze betrekking hebben op een aantal verplichte dagen rond kerstmis en de jaarwisseling in december 2019; voor de gehele organisatie golden die dagen als verplichte vakantie en daarom zijn die ook bij [eiseres] van het vakantiesaldo afgeboekt. Na dit verweer bij akte onbesproken te hebben gelaten, herhaalt [eiseres] ter comparitie dat het hier om niet genoten vakantiedagen in het najaar van 2019 te doen is (in verband waarmee zij nog aanspraak zou hebben op € 311,37 netto) zonder evenwel de betwisting van JoS te ontzenuwen door met stukken of anderszins aan te tonen dat die aanspraak inderdaad bestaat. Aldus kan bezwaarlijk worden gevolgd de stelling van [eiseres] dat JoS het discriminatieverbod heeft geschonden door het door haar gevorderde bedrag van € 311,37 netto onbetaald te laten.
5.17.
Ten aanzien van het verwijt van schending van eer en goede naam wordt het volgende overwogen. Inmiddels heeft [eiseres] , naar hiervoor in 2.11. is vermeld, een klacht tegen JoS ingediend bij het College en daarnaast klaagschriften met 10 klachten bij de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten tegen de twee advocaten die JoS in de procedure bij het College hebben bijgestaan. Ter comparitie heeft haar gemachtigde nog laten weten dat inmiddels ook bij het Openbaar Ministerie is geklaagd over het niet-vervolgen van JoS en/of betrokken medewerkers van JoS naar aanleiding van tegen hen gedane aangiften.
5.18.
Waar in de onderhavige procedure de klachten en verwijten van [eiseres] over discriminatie, onwaarheden, leugens en sprookjes zijdens JoS ongegrond zijn bevonden, bestaat evenmin voldoende fundament om JoS te beschuldigen van het schenden van de eer en goede naam van [eiseres] . Veeleer bestaat grond [eiseres] en haar gemachtigde in overweging te geven JoS en haar medewerkers nu verder met rust te laten.
5.19.
De omstandigheid dat het College een jaar geleden wél tot het oordeel is gekomen dat JoS jegens [eiseres] verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht maakt de slotsom van dit geding niet anders. Het College overweegt met zoveel woorden dat zij haar oordeel baseert op de “letterlijke lezing” van het hiervoor in 2.6. weergegeven bericht van [directielid] van 2 oktober 2019, terwijl zij de e-mail van [directielid] van 13 december 2019 (2.12.) al even letterlijk neemt. Dat getuigt niet van een optimale methode van rechtsvinding en heeft in het onderhavige geval tot een uitkomst geleid, die niet kan worden gevolgd.
5.20.
De conclusie is dat de kantonrechter in de hoofdzaak alle verwijten die aan JoS zijn gemaakt ongegrond acht en dat de gevorderde verklaring voor recht (zie hiervoor in 3.1.) dan ook zal worden afgewezen evenals de in onderdeel II van het petitum (zie hiervoor in 3.2.) gevorderde betalingsveroordeling die immers haar grondslag vindt in die onterecht bevonden verwijten.
5.21.
Het verweer van JoS dat [eiseres] (tevens) niet-ontvankelijk is omdat zij de hiervoor in 4.1. genoemde vervaltermijn heeft overschreden, behoeft na het voorgaande geen behandeling meer.
5.22.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [eiseres] ook veroordeeld tot betaling van nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door JoS worden gemaakt. Voor het incident worden geen afzonderlijke kosten gerekend, nu JoS die nagenoeg niet zal hebben gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In de hoofdzaak en in het incident
6.1.
wijst de vorderingen af;
In de hoofdzaak voorts
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor JoS worden vastgesteld op een bedrag van € 746,-- aan salaris van de gemachtigde;
6.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van € 124,-- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door JoS worden gemaakt;
6.4.
verklaart vorenstaande proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr D.P. Ruitinga, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter