ECLI:NL:RBNHO:2021:8403

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
C/15/319608 / KG ZA 21-458
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding van parkeerdiensten door de Gemeente Alkmaar en de rechtsgeldigheid van inschrijvingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen InPublic B.V. en de Gemeente Alkmaar, met Q-Park Operations Netherlands VI B.V. als tussenkomende partij. De zaak betreft een aanbesteding voor parkeerdiensten die door de Gemeente Alkmaar is uitgeschreven. InPublic B.V. heeft bezwaar gemaakt tegen de gunningsbeslissing van de Gemeente, die de opdracht voor de parkeerdiensten aan Q-Park heeft gegund. InPublic stelt dat de inschrijving van Q-Park niet voldoet aan de eisen die in de aanbestedingsdocumenten zijn gesteld, met name de eis dat de opdrachtnemer moet werken met een gecertificeerde meldkamer volgens de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties (WPBR). De Gemeente heeft echter gesteld dat de inschrijving van Q-Park aan alle eisen voldoet en dat de gunningsbeslissing op goede gronden is genomen.

De rechtbank heeft de argumenten van InPublic en de Gemeente zorgvuldig afgewogen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Gemeente terecht heeft geconcludeerd dat de inschrijving van Q-Park aan alle voor inschrijving gestelde eisen voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisen in de aanbestedingsdocumenten voldoende duidelijk waren en dat InPublic niet heeft aangetoond dat de inschrijving van Q-Park ongeldig was. De vorderingen van InPublic zijn afgewezen, en InPublic is veroordeeld in de proceskosten van zowel de Gemeente als Q-Park.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in aanbestedingsprocedures en de noodzaak voor inschrijvers om bij onduidelijkheden tijdig vragen te stellen aan de aanbestedende dienst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/319608 / KG ZA 21-458
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INPUBLIC B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mrs. J.F. van Nouhuys en A.F. de Jong te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALKMAAR,
zetelend te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. J. Tophoff te Alkmaar.
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS VI B.V.
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eiseres in het incident, tussenkomende partij in de hoofdzaak,
advocaat mrs. B.J.H. Blaisse-Verkooijen en O.L. van der Pol te Haarlem.
Partijen zullen hierna enerzijds InPublic en anderzijds de Gemeente genoemd worden. Tussenkomende partij zal Q-Park worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 augustus 2021 met 8 producties
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair voeging, zijdens Q-Park
  • de brief van Q-Park van 7 september 2021 houdende het verzoek om voorafgaand aan de mondelinge behandeling reeds te beslissen op het verzoek tot interventie
  • de brief van de Gemeente van 10 september 2021 met 19 producties
  • de e-mail van de griffie van deze rechtbank van 13 september 2021 met de beslissing van de voorzieningenrechter dat de interventie voorshands wordt toegestaan
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van InPublic
  • de pleitnota van de Gemeente
  • de pleitnota van Q-Park.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • zijdens InPublic:
  • [naam] , directeur van InPublic
bijgestaan door mrs. Van Nouhuys en A.F. de Jong voornoemd
  • zijdens de Gemeente:
  • [naam] , regievoerder parkeren bij de Gemeente
  • [naam] , Adviseur Specialistenteam Goudappel
  • [naam] , Adviseur Parkeren & Locatieontwikkeling Goudappel
bijgestaan door mr. Tophoff voornoemd,
  • zijdens Q-Park:
  • [naam] , accountmanager van Q-Park
bijgestaan door mrs. Blaisse-Verkooijen en Van der Pol voornoemd
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente heeft een Europese openbare aanbesteding van Parkeerdienstverlening uitgeschreven ten behoeve van het sluiten van nieuw contract met een parkeerdienstverlener in Alkmaar (hierna: de Aanbesteding).
2.2.
Zowel InPublic als Q-Park hebben tijdig ingeschreven op de Aanbesteding.
2.3.
In Bijlage 5: Programma van Eisen: Dienstverlening parkeren Alkmaar (hierna: het PvE) is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
3.1.2
Beheer op afstand/meldkamer
a.
Alle zes gemeentelijke parkeergarages (zie 3.1) zijn 24 uur per dag, 7 dagen per week gekoppeld met de meldkamer van Opdrachtnemer ten behoeve van het beheer op afstand. Opdrachtnemer is verantwoordelijk voor een correcte koppeling van alle relevante systemen ten behoeve van het beheer op afstand (waaronder (niet uitputtend) parkeermanagementsystemen, intercom, CCTV, brand meldsysteem (indien van toepassing)) de parkeergarages op de meldkamer van Opdrachtnemer.
(…)
7.6.2
Overige huisvesting
(…)
g.
Alle huisvesting waar ten behoeve van deze Opdracht sprake is van opslag van informatie en data welke eigendom is van de gemeente Alkmaar dient adequaat beveiligd te zijn en te zijn voorzien van een beveiligingssysteem met alarmopvolging. De alarmopvolging dient te worden uitgevoerd door een, in het kader van de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties, door het ministerie van Justitie erkende particuliere beveiligingsorganisatie welke toestemming heeft voor het uitvoeren van zogeheten alarmcentralediensten en het uitvoeren van mobiele surveillance. De meldkamer van deze beveiligingsorganisatie dient PAC-gecertificeerd te zijn.
2.4.
In de Nota van Inlichtingen (hierna: NvI) is onder meer het volgende opgenomen:
2.5.
Bij brief van 3 augustus 2021 (hierna: de Gunningsbeslissing) heeft de Gemeente aan InPublic onder meer het volgende medegedeeld:
(…)
Voor bovengemelde Europese openbare aanbestedingsprocedure hebben drie (3) inschrijvers een geldige inschrijving ingediend. Onderstaand volgen de inschrijvers op alfabetische volgorde:
1.
InPublic B.V.
2.
PCH Parking & Facility Services B.V.
3.
Q-Park Operations Netherlands VI B.V.
Gunningsbeslissing
De ontvangen inschrijvingen zijn zorgvuldig gecontroleerd en overeenkomstig de aanbestedingsdocumenten door de beoordelingscommissie beoordeeld. De beoordelingscommissie heeft uw inschrijving daarbij niet aangemerkt als de Economisch Meest Voordelige Inschrijving. De gemeente Alkmaar is voornemens de opdracht te gunnen aan Q-Park Operations Netherlands VI B.V. te Den Haag. Deze gunningsbeslissing wordt gelijktijdig schriftelijk bekend gemaakt aan alle inschrijvers.
(…)
2.6.
Bij brief en e-mail van 16 augustus 2021 heeft InPublic onder meer het volgende aan de Gemeente medegedeeld:
(…)
Op 3 augustus 2021 heeft u laten weten voornemens te zijn om de opdracht aan Q-Park Operations Netherlands VI B.V. ("Q-Park") te gunnen. Deze gunningsuitslag verbaast ons, aangezien Q-Park niet voldoet en kan voldoen aan de eis dat opdrachtnemer verplicht is om gedurende de uitvoering van de opdracht te werken met een meldkamer die gecertificeerd is vanuit de Wet Op de Particuliere Beveiligingsorganisaties (WPBR).
De WPBR schrijft voor dat een Particuliere Alarmcentrale (PAC) gecertificeerd dient te zijn. In Nederland is enkel Kiwa geaccrediteerd om voornoemde certificaten af te geven.
Op de website van Kiwa kan men eenvoudig controleren welke partijen er gecertificeerd zijn: (…)
Een controle via voornoemde zoekfunctie leert dat Q-Park (in tegenstelling tot onze onderaannemer RJ Video & Service Centrale B.V.) niet beschikt over een certificaat. Naar wij van u hebben begrepen, volgt voorts nergens uit de inschrijving van Q-Park dat zij een onderaannemer zal inschakelen die beschikt over een gecertificeerde meldkamer.
Op grond van het voorgaande zien wij geen andere conclusie dan dat op voorhand vaststaat dat Q-Park niet kan voldoen aan de gestelde eisen. De door u toegezegde controle (voor de definitieve gunning} zal tot diezelfde uitkomst leiden. Gelet op dit gegeven, gaan wij ervan uit dat u de inschrijving van Q-Park ongeldig zal verklaren. In het geval u besluit de inschrijving van Q-Park niet als ongeldig terzijde te leggen, vernemen wij graag concreet en gemotiveerd hoe het kan dat Q-Park toch aan alle gestelde eisen kan voldoen.
(…)
2.7.
Bij e-mail van 23 augustus 2021 heeft de Gemeente onder meer het volgende aan InPublic medegedeeld:
(…)
In antwoord op uw bericht van 16 augustus 2021 berichten wij u als volgt.
Uw conclusie dat de inschrijving van Q-Park ongeldig is delen wij niet. Wij hebben, conform aanbestedingsdocument, Nota van Inlichtingen en PvE de inschrijvingen beoordeeld. Naar aanleiding van uw bezwaren hebben wij nader onderzoek gedaan en Q-Park verzocht nader te onderbouwen dat zij zal voldoen aan de eis 7.6.g van het PvE. Hierop hebben wij een bevredigend antwoord ontvangen op basis waarvan wij vaststellen dat Q-Park bij uitvoering aan de eis voornoemd zal voldoen. Q-Park heeft bevestigd ten behoeve van de beveiliging gebruik te maken van een externe partij die beschikt over een PAC-gecertificeerde meldkamer. Q-Park heeft ook bevestigd dat zij gedurende de volledige looptijd van de overeenkomst gebruik zal maken van een partij die een PAC gecertificeerde meldkamer heeft. Uiteraard zal daar ook op worden toegezien.
U stelt dat u van ons heeft begrepen dat nergens uit de inschrijving van Q-Park blijkt dat zij een onderaannemer zal inschakelen die beschikt over een gecertificeerde meldkamer. Hierin vergist u zich, wij hebben ons niet inhoudelijk uitgelaten over de inschrijving van Q-Park.
(…)

3.Het geschil

3.1.
InPublic vordert – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- De Gemeente te gebieden de thans voorliggende Gunningsbeslissing in te trekken binnen één week na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans op een door U EA te bepalen redelijke termijn; en
Primair
- voor zover de Gemeente de Opdracht nog wil gunnen, de Gemeente te verbieden de Opdracht aan een ander dan aan InPublic te gunnen én te gebieden om binnen één week na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans op een door U EA te bepalen redelijke termijn, een nieuwe gunningsbeslissing te uiten waarbij een voornemen tot gunning aan InPublic wordt uitgesproken;
Subsidiair
- Voor zover de Gemeente de Opdracht nog wil gunnen, de Gemeente te gebieden om tot een herbeoordeling van de ontvangen inschrijvingen over te gaan, zulks met inachtneming van het in deze te wijzen vonnis.
Meer Subsidiair
- Voor zover de Gemeente de Opdracht nog wil gunnen, de Gemeente te gebieden de Opdracht opnieuw aan te besteden met inachtneming van het in dezen te wijzen vonnis.
In alle gevallen
- De Gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure, een tegemoetkoming in de door InPublic gemaakte kosten van juridische bijstand daaronder begrepen, alsmede de nakosten ten bedrage van EUR 157,- zonder betekening en van EUR 239, met betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, met de aantekening dat als niet binnen twee weken na wijzing van het vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan daarover de wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
Aan haar primaire en subsidiaire vordering legt InPublic – samengevat – ten grondslag dat de Gemeente de inschrijving van Q-Park ten onrechte niet terzijde heeft gelegd, aangezien deze niet voldoet aan de eis dat Opdrachtnemer verplicht is om te werken met een meldkamer die gecertificeerd is vanuit de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties (WPBR). Aan haar meer subsidiaire vordering legt InPublic ten grondslag dat de tekst van de aanbestedingsstukken onvoldoende duidelijk is. Tot slot moeten de vorderingen van InPublic ook in het kader van een redelijke belangenafweging worden toegewezen, aldus InPublic.
3.3.
De Gemeente voert tot haar verweer – kort gezegd – aan dat zij terecht tot voorlopige gunning aan Q-Park is overgegaan. In de aanbestedingsstukken wordt melding gemaakt van een tweetal meldkamers: één voor het beheer op afstand (hoofdstuk 3) en één voor de particuliere beveiliger voor alarmopvolging bij eventuele inbraak in huisvesting waar in het kader van de Aanbesteding data en informatie van de Gemeente is opgeslagen (hoofdstuk 7). Paragraaf 3.1.2 van het PvE heeft betrekking op de eerstbedoelde meldkamer en paragraaf 7.6.2 op de tweede meldkamer.
Aan de eerste meldkamer heeft de Gemeente geen certificeringseis gesteld. Slechts aan de tweede meldkamer is zodanige eis gesteld, te weten dat deze PAC-gecertificeerd is en daarmee voldoet aan de WPBR. Naast het feit dat nergens in de aanbestedingsdocumenten aan de eerste meldkamer een certificeringseis wordt gesteld, is het stellen van een dergelijke eis ten aanzien van meldkamers voor het beheer op afstand bij de aanbesteding van parkeerdiensten ook volstrekt ongebruikelijk. InPublic heeft dan ook moeten begrijpen dat die certificeringseis slechts betrekking heeft op de meldkamer voor alarmopvolging en níet (mede) op de meldkamer voor beheer op afstand. Indien dat voor haar al onduidelijk was, had het op de weg van InPublic gelegen om daarover aan de Gemeente opheldering te vragen. Dat zij dat heeft nagelaten dient voor haar eigen rekening en risico te blijven, aldus nog steeds de Gemeente.
3.4.
Q-Park voert als tussenkomende partij – kort gezegd – tot haar verweer dat InPublic ten onrechte tot de conclusie komt dat sprake is van een certificeringseis ten aanzien van de meldkamer op afstand als bedoeld in hoofdstuk 3 van het PvE. Uitsluitend de meldkamer van de beveiligingsorganisaties zoals genoemd in paragraaf 7.6.2 onder g van het PvE dient gecertificeerd te zijn. Q-Park stelt dat zij voldoet aan alle gestelde eisen, zodat van terzijdelegging geen sprake kan zijn. Voorts zijn de voorwaarden van de Aanbesteding voldoende duidelijk, zodat ook de (meer subsidiaire) vordering tot heraanbesteding dient te worden afgewezen, aldus Q-Park
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident

4.1.
Het verzoek van Q-Park om te mogen tussenkomen – waartegen InPublic en de Gemeente geen bezwaar hebben gemaakt – is bij e-mail van 13 september 2021 voorshands toegestaan. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het verzoek tot tussenkomst als volgt. Q-Park kan geacht worden voldoende belang te hebben bij tussenkomst om benadeling van haar eigen rechten en rechtspositie te voorkomen. De vorderingen van InPublic strekken immers mede tot intrekking van de gunningsbeslissing dan wel herbeoordeling c.q. heraanbesteding van de opdracht, welke vordering – bij toewijzing ervan – ook de rechten en rechtspositie van Q-Park direct raken. Voorts wordt het geding ten gevolge van de tussenkomst niet nodeloos vertraagd of ingewikkeld. Nu beide partijen in de hoofdzaak ter mondelinge behandeling desgevraagd hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen tussenkomst door Q-Park, is het verzoek van Q-Park daartoe ter zitting dan ook definitief toegestaan.
In de hoofdzaak
4.2.
Uit vaste rechtspraak van het HvJ EU (zie onder meer HvJ EU 29 april 2004, C-496/99 P, ECLI:NL:XX:2004:BG2419 (
Succhi di Frutta), punten 108 en 110) volgt dat de aanbestedende dienst het beginsel van gelijke behandeling moet respecteren. Dit beginsel beoogt de ontwikkeling van een gezonde en daadwerkelijke mededinging tussen de deelnemende ondernemingen te bevorderen en vereist dat alle inschrijvers bij het opstellen van het in hun offertes gedane voorstel dezelfde kansen krijgen. Het betekent derhalve dat voor alle mededingers dezelfde voorwaarden moeten gelden. De aanbestedende dienst dient voorts het transparantiebeginsel in acht te nemen (zie genoemd arrest
Succhi di Frutta, punt 111). Dat beginsel heeft in essentie ten doel te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen. Het impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren, en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria die op de betrokken opdracht van toepassing zijn.
4.3.
In reactie op het verweer van de Gemeente en Q-Park heeft InPublic het volgende aangevoerd.
Teneinde zeker te weten dat iedereen op dezelfde basis inschrijft, heeft InPublic destijds concreet gevraagd of de meldkamer van Opdrachtnemer gecertificeerd moet zijn op basis van de NEN-norm en daarmee moet beschikken over een Europeesrechtelijk certificaat. Dat was en is een logische vraag, omdat het op basis van de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus (WPBR) mogelijk is om gecertificeerd te zijn op basis van ofwel het CCV Certificatieschema Particuliere Alarmcentrales, ofwel de EN 50518 ‘Monitoring en Alarmontvangst Centrales’. Het CCV Certificatieschema Particuliere Alarmcentrales (in de volksmond ‘PAC’) heeft enkel een Nederlandse geldigheid. Een EN 50518 certificaat heeft een Europese geldigheid. Beide certificaten zijn geldig op basis van de WPBR (zie productie 19 aan de zijde van de Gemeente).
De Gemeente heeft in haar reactie aangeven dat een Europees certificaat niet werd vereist. Ter toelichting heeft de Gemeente meteen gezegd wat zij dan wél verwachtte. De Gemeente achtte de Nederlandse variant afdoende. Zo lang de Opdrachtnemer maar gecertificeerd zou zijn op basis van de WPBR.
De Gemeente heeft in haar antwoord op vraag 51 in letterlijke bewoordingen aangegeven dat de meldkamer die Opdrachtnemer in stand houdt moet zijn gecertificeerd vanuit de WPBR. Er is maar één “meldkamer die de Opdrachtnemer in stand houd’. Dat is de meldkamer als bedoeld in paragraaf 3.1.2 van het PvE.
4.4.
Gelet op de gehele tekst van de aanbestedingsstukken is de gestelde eis volgens InPublic ook niet meer dan logisch. Uit de aanbestedingsstukken volgt dat de Gemeente waarde hecht aan een hoog kwaliteitsniveau. Bij een dergelijk kwaliteitsniveau ligt een gecertificeerde meldkamer in de rede. Teneinde de kwaliteit te waarborgen, zijn er namelijk vanuit de WPBR criteria gesteld over onder meer de bedrijfsvoering, de huisvesting, de technische uitrusting en de deskundigheid van het personeel. Voor een gecertificeerde meldkamer gelden voorts privacy gedragscodes. Aangezien de Gemeente deze privacy gedragscodes al van belang acht voor wat betreft de huisvesting van de Opdrachtnemer (zie hoofdstuk 7) is het niet meer dan logisch dat deze privacy gedragscodes ook gelden voor alle privacy gevoelige informatie en data in de meldkamer van Opdrachtnemer.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt omtrent het voorgaande als volgt.
4.6.
Het door de Gemeente op vraag 51 in de NvI (zie hierboven in 2.4) gegeven antwoord is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk. Boven de vraagstelling wordt weliswaar verwezen naar ‘Bijlage 5 - PvE 3.1.2., pag. 16’, maar dat betekent nog niet dat (de vraagstelling zelf én) het antwoord op die vraag eveneens slechts betrekking heeft op de in die paragraaf bedoelde meldkamer.
Na een inleiding waarin de vraagsteller (waarvan de Gemeente heeft betwist dat die vraagsteller InPublic is) aangeeft zich te conformeren aan “
de richtlijnen van de NEN norm - EN 50518:2019 t.b.v. monitoring en alarmontvangst centrales” luidt de vraag aan de Gemeente immers: “
Kunt u bevestigen dat Inschrijvers zich[naar de voorzieningenrechter op grond van de verwijzing boven de vraag naar ‘Bijlage 5 - PvE 3.1.2., pag. 16’ begrijpt: ten aanzien van de meldkamer voor beheer op afstand als bedoeld in paragraaf 3.1.2 onder a. van het PvE]
dienen te conformeren aan de richtlijnen van de NEN norm - EN 50518:2019 aangezien camerabeelden t.b. v. observatie/beveiliging alleen aan een externe meldkamer gekoppeld mogen worden wanneer deze meldkamer voldoet aan deze wetgeving?
Op die vraag geeft de Gemeente het op zichzelf duidelijke antwoord: “
Aanbestedende dienst bevestigt dit niet”. Daarmee zegt de Gemeente: de meldkamer voor beheer op afstand als bedoeld in paragraaf 3.1.2 onder a. van het PvE hoeft níet gecertificeerd te zijn.
4.7.
Het standpunt van InPublic is vrijwel geheel gebaseerd op de omstandigheid dat de Gemeente in haar antwoord op vraag 51 spreekt over “
De Meldkamer die Opdrachtnemer instand houdt gedurende de uitvoering van de opdracht (…)”. Voor zover het gebruik van die terminologie al tot onduidelijkheid aanleiding zou kunnen geven, geldt het volgende.
4.8.
Zoals Q-Park ter zitting terecht heeft betoogd, is de certificeringseis op grond van of vanwege de WPBR slechts van toepassing op ‘een particuliere alarmcentrale, zijnde een onderneming die in de uitoefening van beroep of bedrijf
ten behoeve van derdenin een centraal alarmmeldpunt, de door alarmapparatuur verzonden signalen ontvangt en beoordeelt en zonodig assistentie vraagt aan de politie, andere overheidsinstanties of particulieren’ [1] (met andere woorden: de meldkamer als bedoeld in paragraaf 7.6.2 onder g. van het PvE), maar niet op ‘een bedrijfsbeveiligingsdienst, zijnde een door een particuliere organisatie in stand gehouden organisatie die
ten behoeve van de eigen organisatiebeveiligingswerkzaamheden verricht’ [2] (derhalve de meldkamer als bedoeld in paragraaf 3.1.2 onder a. van het PvE).
4.9.
Desgevraagd hebben zowel InPublic, Q-Park als de Gemeente bevestigd dat de markt voor parkeerdienstverlening relatief klein is en dat er slechts een beperkt aantal spelers op die markt actief is. Partijen, waaronder InPublic, komen elkaar op deze markt telkens tegen. De spelers op deze markt (zonder uitzondering grote en professionele partijen) mogen geacht worden allen het klappen van de zweep te kennen. Het kan dan ook niet anders of zij hebben alle wetenschap van de wet- en regelgeving die ter zake geldt.
Dat betekent dat het voor InPublic van meet af aan niet onduidelijk heeft kunnen zijn dat de Gemeente met “
De meldkamer die zij in stand houdt” slechts heeft kunnen doelen op de meldkamer waarvoor deze eisen gelden, derhalve de meldkamer voor alarmopvolging als bedoeld in paragraaf 7.6.2 onder g. van het PvE. De toevoeging in de direct daarna volgende passage (“
Zie in dit kader ook par. 7.6.2 eis g, waarin het volgende is opgenomen:
'…De alarmopvolging dient te worden uitgevoerd door een, in het kader van de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties, door het ministerie van Justitie erkende particuliere beveiligingsorganisatie welke toestemming heeft voor het uitvoeren van zogeheten alarmcentralediensten en het uitvoeren van mobiele surveillance. De meldkamer van deze beveiligingsorganisatie dient PAC-gecertificeerd te zijn.'”) valt dán ook op zijn plek als toelichting op dit antwoord.
In combinatie met het eerste deel van het antwoord (“
Aanbestedende dienst bevestigt dit niet”) is naar het oordeel van de voorzieningenrechter volstrekt duidelijk dat de gemeente certificeringseis dus niet stelt – omdat die niet geldt – voor de meldkamer waarop de vraag ziet. Dat volgt bovendien uit het antwoord van de Gemeente, dat ziet op de alarmopvolging (“
De meldkamer vandezebeveiligingsorganisatie dient PAC-gecertificeerd te zijn” – onderstreping voorzieningenrechter).
Ware dat anders geweest, dan had de Gemeente ook kunnen volstaan met het (wél) bevestigen van de vraag. De uitleg die InPublic wil geven aan het woordje ‘ook’ (“
Zie in dit kaderookpar. 7.6.2 eis g” – onderstreping mr. Van Nouhuys, inleidende dagvaarding, randnr. 7, p. 5) rekt de bewoording van het antwoord van de Gemeente op vraag 51 in de NvI naar het oordeel van de voorzieningenrechter te zeer op.
4.10.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de beide andere inschrijvers de aanbestedingsdocumenten en het bepaalde in het PvE en de NvI ook overeenkomstig de door de Gemeente daaraan gegeven uitleg hebben begrepen, zoals de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd. Dat is immers de uitleg zoals behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers die -ook onder vigeur van de cao-norm – hebben mogen begrijpen. De exegese die InPublic als uitleg heeft gepropageerd (4.3 en 4.4) doet geconstrueerd aan en ligt in het licht van de door de Gemeente uitgeschreven kwaliteitseisen in de betrokken paragrafen allerminst voor de hand.
4.11.
Voor het hiervoor weergegeven oordeel is temeer aanleiding nu de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd dat de door InPublic bedoelde certificeringseis in de praktijk aan interne meldkamers zonder alarmopvolging ten behoeve van beheer op afstand (zijnde de meldkamers als bedoeld in paragraaf 3.1.2 onder a. van het PvE) vrijwel nooit wordt gesteld. Bij die stand van zaken had het, zoals de Gemeente terecht betoogt, op de weg van InPublic gelegen om bij twijfel nadere vragen te stellen aan de Gemeente over de omvang en reikwijdte van de gestelde certificeringseis. Dat heeft zij echter niet gedaan.
Conclusie
4.12.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de Gemeente op goede gronden heeft geconcludeerd dat de inschrijving van Q-Park aan alle voor inschrijving gestelde eisen voldoet, zodat zij die inschrijving niet terzijde hoefde te leggen.
4.13.
Hetgeen partijen overigens aan hun standpunten ten grondslag hebben gelegd, kan het voorgaande niet anders maken en behoeft derhalve geen bespreking. Aangezien de aangevoerde grondslagen de vorderingen niet kunnen dragen, wordt evenmin toegekomen aan een belangenafweging. De vordering van InPublic dient te worden afgewezen.
4.14.
InPublic zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00
4.15.
De kosten aan de zijde van Q-Park worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de voorziening,
5.2.
veroordeelt InPublic in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
veroordeelt InPublic in de proceskosten, aan de zijde van Q-Park tot op heden begroot op € 1.683,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt InPublic in de na dit vonnis aan de zijde van Q-Park ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat InPublic niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 1 oktober 2021. [3]

Voetnoten

1.Art. 3 sub b. Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR) jo. art. 20 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
2.Art. 3 sub d. WPBR.
3.Conc.: 936