ECLI:NL:RBNHO:2021:8361

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
HAA 21/2988
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek inzake informatie over PepMV

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 1 oktober 2021, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres heeft een verzoek ingediend op 1 april 2021 om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot het gebruik van vaccins tegen PepMV en besmetting met PepMV. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op dit verzoek, aangezien de beslistermijn op 15 april 2021 verstreken was. Eiseres heeft verweerder op 28 mei 2021 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen.

De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder aangeeft dat de vertraging te wijten is aan capaciteitsproblemen en de behandeling van andere verzoeken, dit niet voldoende is om de overschrijding van de beslistermijn te rechtvaardigen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt het beroep gegrond verklaard, en moet verweerder het griffierecht van € 360,- en de proceskosten van € 374,- vergoeden aan eiseres.

De rechtbank benadrukt het belang van tijdige besluitvorming in bestuurszaken en stelt dat de belangen van eiseres niet mogen wijken voor de administratieve achterstanden van verweerder. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.A. van de Ven)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek om informatie van 1 april 2021 op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betreft openbaarmaking van alle informatie neergelegd in documenten welke betrekking heeft op het gebruik van vaccins tegen PepMV door, alsook (verdenking van )besmetting met PepMV, waar plantenkwekers, direct of indirect, bij betrokken zijn (geweest) in de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2010 alsook vanaf 21 juni 2017 tot en met dagtekening van dit verzoek. Het verzoek
heeft in het bijzonder betrekking op correspondentie (zoals e-mails, brieven, faxen), (vergunning)aanvragen en bestuursrechtelijke (gedoog)besluiten welke betrekking hebben op besmetting van planten en/of zaden met PepMV, dan wel het gebruik van vaccins tegen PepMV.
Verweerder heeft op 10 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 1 april 2021. Verweerder heeft deze aanvraag op 2 april 2021 ontvangen. Verweerder moet binnen twee weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6 van de Wob. Nu het verzoek op 2 april 2021 is ontvangen had verweerder uiterlijk op 15 april 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 28 mei 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Verweerder heeft in het verweerschrift van 10 augustus 2021 allereerst aangegeven dat, gelet op de gevraagde informatie, deze informatie milieu-informatie betreft, zoals bedoeld in artikel1, onder g, van de Wob, juncto artikel 19.1a van de Wet Milieubeheer. Ingevolge artikel 6, zesde lid, onder a, van de Wob, geldt dat in afwijking van het eerste lid, de uiterste beslistermijn twee weken bedraagt indien het bestuursorgaan voornemens is de milieu-informatie te verstrekken terwijl naar verwachting een belanghebbende daar bezwaar tegen heeft. De verdagingsbrief van 26 april 2021 is hiermee niet tijdig verzonden en de beslistermijn is derhalve verlopen op 16 april 2021.De beslistermijn is overschreden. Verweerder stelt dat de medeoorzaak van de overschrijding van de beslistermijn is gelegen in de achterstanden ten aanzien van de behandeling van andere, omvangrijke verzoeken, de grote hoeveelheid ingediende Wob-verzoeken bij de NVWA, capaciteitsproblemen binnen de NVWAen de benodigde prioritering van de behandeling van al deze verzoeken. Onderhavig verzoek is in behandeling. De behandeling van di verzoek neemt echter meer tijd in beslag dan aanvankelijk werd gedacht. Verweerder dient derde belanghebbenden nog om een zienswijze te vragen alvorens een besluit te kunnen nemen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het belang van eiseres tot het tijdig nemen van een besluit op het verzoek dient te wijken voor het belang van een goede en zorgvuldige besluitvorming en het borgen van belangen van alle betrokken derden. Een termijn van twee weken waarbinnen verweerder alsnog een zorgvuldig besluit op het verzoek bekend moet maken is op voorhand niet haalbaar. Verweerder acht een nadere beslistermijn van acht weken realistisch en verzoekt de rechtbank dan ook een termijn van acht weken te bepalen voor het bekendmaken van het besluit, zonder dat aan deze opdracht een dwangsom verbonden wordt. Verweerder geeft aan dat hij bereid is de proceskosten ad € 360,- te vergoeden voor het indienen van dit beroepschrift met een wegingsfactor 0,5.
Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, kan de rechtbank op grond van artikel 15b, eerste lid, van de Wob een andere termijn geven. Verweerder heeft uitgelegd waarom hij acht weken nodig heeft.
De rechtbank zal, gezien de omvang van het verzoek en het tijdsverloop tussen het indienen van het verweerschrift op 10 augustus 2021 en de datum van de deze uitspraak, verweerder opdragen binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een dwangsom. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 374,-.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vierweken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.