ECLI:NL:RBNHO:2021:8332

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
HAA 18/2555
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na een beroep tegen een besluit van verweerder, waarin werd vastgesteld dat de werknemer van verzoekster vanaf 15 september 2017 meer arbeidsgeschikt was dan voorheen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 2 mei 2018 ongegrond werd verklaard. Na een zitting op 7 mei 2019, waarin deskundigenrapporten zijn besproken, heeft verweerder op 1 juni 2021 het bestreden besluit ingetrokken en besloten dat de werknemer recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 29 mei 2017.

Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. Verweerder heeft aangegeven akkoord te gaan met de gevraagde vergoedingen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft de proceskosten voor de beroepsfase toegewezen. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 3109,65, inclusief vergoeding van het griffierecht van € 338,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: L.B.J. Vrolijk),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. Husman).

Procesverloop

In het besluit van 18 september 2017 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat [naam 1] (de werknemer) vanaf 15 september 2017 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, te weten 39,76%.
In het besluit van 2 mei 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Namens verzoekster is [naam 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder is in de gelegenheid gesteld na te gaan of de door verzekeringsarts [naam 3] opgevraagde informatie is ontvangen waarna verzoekster en haar werknemer in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
Bij brief van 16 mei 2019 heeft verweerder de rapportage van de primaire Verzekeringsarts aan de rechtbank toegezonden. Verzoekster heeft bij brief van 11 juli 2019 gereageerd op deze informatie.
De rechtbank heeft vervolgens dr. [naam 4] , dermatoloog, werkzaam bij [bedrijf 1] , als deskundige benoemd. Hij heeft op 16 maart 2020 rapport uitgebracht.
Op 29 september 2020 heeft verzoekster op het rapport gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens drs. [naam 5] , psychiater, werkzaam bij [bedrijf 1] , als deskundige benoemd. Hij heeft op 15 februari 2021 rapport uitgebracht.
Op 23 maart 2021 heeft verzoekster op het rapport gereageerd.
In het besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat de werknemer recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 29 mei 2017.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich kan vinden in de gevraagde vergoedingen in deze procedure (voor de professioneel gemachtigde en de medisch adviseur) conform het besluit proceskosten bestuursrecht.

Overwegingen

Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2618,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en drie maal 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 748,-) met een wegingsfactor 1. Verzoekster heeft verder verzocht om vergoeding van de kosten van het inschakelen van een medisch deskundige van [bedrijf 2] . Uit de factuur van 9 november 2017 volgt een totaalbedrag van € 689,77 inclusief btw, voor 3,5 uren werk tegen een uurtarief van € 205,00 exclusief btw. De rechtbank stelt, met inachtneming van wat staat vermeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (het Besluit), vast dat bij het verrichten van de werkzaamheden in deze zaak het maximale uurtarief in 2017 € 116,09 was. Artikel 9 van het Besluit bepaalt dat voor de vaststelling van de uurvergoeding als bedoeld in de artikelen 2, 3, 6, 7 en 8 een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur geldt. Uit artikel 15 van het Besluit volgt dat het genoemde tarief wordt verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting, in dit geval 21%. Gelet op het voorgaande dient verweerder voor de inschakeling van de medisch deskundige in 2017 in totaal 3,5 uur x € 116,09, inclusief 21% omzetbelasting, te vergoeden, te weten een bedrag van € 491,35. De totale vergoeding van de kosten dient derhalve te worden gesteld op een bedrag van € 3109,65 (€ 2618,- + € 491,65).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 338,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 3109,65.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.