ECLI:NL:RBNHO:2021:8330

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
HAA 18/2543
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F. Reith, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. L.C. Husman. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na een beroep tegen een besluit van verweerder, waarin verzoeker werd medegedeeld dat hij meer arbeidsgeschikt werd geacht dan voorheen, ondanks dat hij voor 39,76% arbeidsongeschikt was. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door verweerder ongegrond werd verklaard. Na een zitting op 7 mei 2019, waarbij de rechtbank het onderzoek heeft geschorst, zijn er verschillende rapportages en informatie-uitwisselingen geweest tussen partijen. Uiteindelijk heeft verweerder op 1 juni 2021 het bestreden besluit ingetrokken en verzoeker recht gegeven op een IVA-uitkering vanaf 29 mei 2017. Verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren en heeft uiteindelijk besloten om de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 2618,- voor rechtsbijstand en € 10,52 voor reiskosten, met een totaal van € 2628,52. Tevens is verweerder verplicht om het griffierecht van € 46,- te vergoeden aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. Husman).

Procesverloop

In het besluit van 18 september 2017 (primair besluit) heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij vanaf 15 september 2017 meer arbeidsgeschikt wordt geacht dan voorheen. Verzoeker is voor 39,76% arbeidsongeschikt. Dit heeft tot 1 oktober 2019 geen gevolgen voor de hoogte van zijn uitkering.
In het besluit van 2 mei 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld na te gaan of de door verzekeringsarts [naam 1] opgevraagde informatie is ontvangen waarna verzoeker en zijn werkgever in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
Bij brief van 16 mei 2019 heeft verweerder de rapportage van de primaire Verzekeringsarts aan de rechtbank toegezonden. Verzoeker heeft bij brief van 1 juli 2019 gereageerd op deze informatie.
Bij brief van 6 september 2019 heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 mei 2019, informatie van de longarts van 4 januari 2019, informatie van de huisarts van 7 januari 2019 en informatie van de GGZ van 4 februari 2019 aan de rechtbank toegezonden. Verzoeker heeft op 7 oktober 2019 op deze informatie gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens dr. [naam 2] , dermatoloog, werkzaam bij [bedrijf] , als deskundige benoemd. Hij heeft op 16 maart 2020 rapport uitgebracht.
Op 27 mei 2020 heeft verzoeker op het rapport gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens drs. [naam 3] , psychiater, werkzaam bij [bedrijf] , als deskundige benoemd. Hij heeft op 15 februari 2021 rapport uitgebracht.
Op 7 april 2021 heeft verzoeker op het rapport gereageerd.
In het besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat verzoeker recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 29 mei 2017.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich kan vinden in een vergoeding voor de gemaakte kosten voor het indienen van het beroepschrift door gemachtigde, het bijwonen van de zitting door de gemachtigde en voor de geclaimde reiskosten, conform het besluit proceskosten bestuursrecht.

Overwegingen

Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2618,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en drie maal 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1. De kosten die eiser verder vergoed wenst te zien hebben betrekking op reiskosten die hij heeft gemaakt om de zitting van 7 mei 2019 bij te wonen. Deze kosten komen ingevolge het Besluit voor vergoeding in aanmerking ter hoogte van een bedrag ad € 10,52 (reiskosten op basis openbaar vervoer [woonplaats] - [plaats] ).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2628,52.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.