ECLI:NL:RBNHO:2021:8300

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
HAA 21/3394
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een WIA-uitkering. Verzoekster, die per 28 januari 2021 geen uitkering meer ontving, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 13 juli 2021 was genomen. Tijdens de zitting op 14 september 2021, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft verzoekster haar standpunt toegelicht, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, L. Ritsma.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Er werd vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de aard van de zaak. De rechter heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidskundige beoordeeld. De verzekeringsarts had vastgesteld dat verzoekster leed aan bekkeninstabiliteit, chronisch pijnsyndroom en psychische klachten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende redenen waren om aan de zorgvuldigheid van het verslag van de verzekeringsarts te twijfelen. Verzoekster had onvoldoende bewijs aangeleverd om haar standpunt te onderbouwen dat zij meer beperkt was dan vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat verzoekster in de bezwaarfase alsnog medische stukken kan overleggen, die door verweerder in de beoordeling van het bezwaar kunnen worden meegenomen. De rechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3394

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L. Ritsma).

Procesverloop

In het besluit van 13 juli 2021 heeft verweerder bepaald dat verzoekster per 28 januari 2021 geen uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) krijgt.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 september 2021 op zitting behandeld, met behulp van een beeldverbinding. Verzoekster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet op de aard van deze zaak kan in dit geval een spoedeisend belang wel worden aangenomen.
3.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of verzoekster aanspraak kan maken op een WIA-uitkering vanaf 28 januari 2021. Verweerder heeft zich bij het besluit gebaseerd op het medische onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van 17 juni 2021 en op de rapportage van de arbeidskundige van 13 juli 2021. Het rapport van de arbeidskundige is gebaseerd op het verslag van de verzekeringsarts. Daarom worden hierna eerst de medische aspecten van de besluitvorming besproken.
3.2
Verweerder kan zich op het verslag van de verzekeringsarts baseren als het op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en als de inhoudelijke conclusie van de verzekeringsarts zorgvuldig is. De voorzieningenrechter neemt voorlopig aan dat het verslag zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft namelijk het dossier bestudeerd en verzoekster op spreekuur gezien. In het standpunt van verzoekster zijn onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander voorlopig oordeel te komen. Ook is er op dit moment onvoldoende aanleiding om aan de inhoudelijke conclusie van de verzekeringsarts te twijfelen. De verzekeringsarts is ervan uitgegaan dat verzoekster kampt met bekkeninstabiliteit/chronisch pijnsyndroom en psychische klachten. Verzoekster heeft op zitting bevestigd dat dit de klachten zijn waar zij in het dagelijkse leven mee te maken heeft. De verzekeringsarts heeft onderzocht in hoeverre die klachten leiden tot beperkingen. Deze beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Verzoekster stelt dat zij meer beperkt is. De stukken die zij ter onderbouwing van dat standpunt heeft overgelegd, zijn op dit moment onvoldoende om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen. Uit die stukken leidt de voorzieningenrechter wel af dat verzoekster behandeling zoekt voor haar klachten en probeert haar situatie te verbeteren, maar dit wil nog niet zeggen dat de conclusies van de verzekeringsarts bij voorbaat als onjuist zou moeten worden bestempeld. Dit betekent dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen.
3.3
Zoals op de zitting ook is besproken kan verzoekster in de bezwaarfase alsnog medische stukken overleggen, zoals verklaringen van haar behandelaren. Als verzoekster die op tijd aan verweerder toestuurt, zal verweerder die stukken bij de beoordeling van het bezwaar kunnen betrekken en dan opnieuw onderzoeken welke klachten verzoekster heeft, welke beperkingen zij als gevolg daarvan heeft en wat dit betekent voor haar mogelijkheden om te werken.
4. Zoals al was aangegeven, heeft verweerder ook een arbeidskundig onderzoek laten verrichten. Verzoekster heeft tegen dit aspect van de besluitvorming van verweerder geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Daarom blijft dit aspect verder buiten bespreking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.