Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2021 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: L. Ritsma).
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een WIA-uitkering. Verzoekster, die per 28 januari 2021 geen uitkering meer ontving, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 13 juli 2021 was genomen. Tijdens de zitting op 14 september 2021, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft verzoekster haar standpunt toegelicht, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, L. Ritsma.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Er werd vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de aard van de zaak. De rechter heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidskundige beoordeeld. De verzekeringsarts had vastgesteld dat verzoekster leed aan bekkeninstabiliteit, chronisch pijnsyndroom en psychische klachten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende redenen waren om aan de zorgvuldigheid van het verslag van de verzekeringsarts te twijfelen. Verzoekster had onvoldoende bewijs aangeleverd om haar standpunt te onderbouwen dat zij meer beperkt was dan vastgesteld.
De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat verzoekster in de bezwaarfase alsnog medische stukken kan overleggen, die door verweerder in de beoordeling van het bezwaar kunnen worden meegenomen. De rechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.