4.3.2Bewijsmotivering
De aard van het letsel
Kinderarts H.C. Terlingen heeft als deskundige namens het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) op 18 december 2020 gerapporteerd over het letsel bij [slachtoffer] . De deskundige constateert dat sprake is van meerdere huidafwijkingen in het gelaat, te weten onderhuidse bloeduitstortingen, blauwe plekken, waarvan sommige met oppervlakkige huidbeschadiging. Daarnaast is bij meerdere blauwe plekken in het gelaat sprake van puntbloedinkjes. Het betreft letsels aan beide kanten van het gelaat en er is op de rechterwang sprake van patroonletsel.
De oorzaak van het letsel
De deskundige vermeldt over de oorzaak van het letsel het volgende. De deskundige concludeert dat de letsels het gevolg zijn van een krachtsinwerking, nu deze niet het gevolg zijn van de geboorte, een (eventueel bijkomend) medische aandoening (bijvoorbeeld een stollingsstoornis) of medicijngebruik (Omeprazol).
De deskundige stelt vast dat sprake is van patroonletsel, dat suggestief is voor een heftig botsend contact door een klap/slag met de vlakke hand (dan wel een voorwerp met een soortgelijke vorm), een zogeheten: ‘slapmark’ (Engelse term).
De patroonletsels zouden kunnen passen bij het slaan met een hand of voorwerp en/of knijpen met een hand. Gelet op het verloop van de een aantal van de patroonletsels (die haaks op elkaar staan) lijkt sprake te zijn geweest van tenminste tweemaal een krachtsinwerking met een hand of voorwerp.
Voorts heeft de deskundige geconcludeerd dat de combinatie van de letsels niet te verklaren is door het stoten, ‘koppen’, van het hoofd tegen het bed of het klem liggen tegen de spijlen van het bed. De combinatie van letsels is niet het gevolg van eigen toedoen van het kind.
Niet uitgesloten kan worden dat een enkele onderhuidse bloeduitstorting, of een oppervlakkige huidbeschadiging het gevolg is van toedoen van het slachtoffer zelf, door omrollen en stoten en krabben. Echter, de verschillende locaties van de huidafwijkingen in het gelaat, de patroonvorm van enkele huidafwijkingen, het aantal huidafwijkingen in combinatie met de mobiliteit van het slachtoffer, op dat moment vier maanden oud, maken dat de combinatie van de letsels waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is als het letsel het gevolg is van een niet-accidentele krachtsinwerking, dan als het letsel het gevolg is van een accidentele krachtsinwerking.
Gelet op de bevindingen in het NFI-rapport, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde letsels afzonderlijk, maar vooral in combinatie, kenmerkend zijn voor een niet-accidenteel, toegebracht, trauma. De door de verdachte opgeworpen alternatieve verklaringen voor de vastgestelde letsels zijn, in het licht van de bevindingen in het NFI-rapport, naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk. Ook anderszins is geen aannemelijke alternatieve ontstaansoorzaak bekend geworden. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake moet zijn geweest van toegebracht geweld, welk geweld in elk geval heeft bestaan uit meerdere (hevige) krachtsinwerkingen op het gelaat van [slachtoffer] . Dat de deskundige van het NFI aan zijn bevindingen slechts een gradatie van waarschijnlijkheid heeft verbonden, staat – anders dan de raadsman betoogd heeft – aan deze oordelen niet in de weg, nu zekerheid door de deskundige niet kan worden vastgesteld en ook niet is vereist voor een bewezenverklaring.
Het moment van ontstaan van het letsel
De deskundige komt met betrekking tot het moment van ontstaan van het letsel tot de volgende bevindingen. De letsels zijn op grond van letselkenmerken niet exact te dateren. Een ‘slapmark’ wordt minuten tot uren na de veroorzakende krachtsinwerking zichtbaar. De deskundige vindt het aannemelijk dat de oppervlakkige huidbeschadigingen, krasletsels, in dezelfde periode als, en mogelijk gelijktijdig met de onderhuidse bloeduitstortingen, blauwe plekken, zijn ontstaan, omdat alle oppervlakkige huidbeschadigingen verlopen in blauwe plekken. Gezien de locatie van de blauwe plekken, deels op het voorhoofd waar blauwe plekken doorgaans snel na een krachtsinwerking verschijnen, zijn de blauwe plekken volgens de deskundige ontstaan tussen het laatste moment waarop ze niet werden gezien en het moment waarop ze zichtbaar werden.
De verdachte en [moeder] hebben allebei verklaard dat [slachtoffer] op 12 oktober 2019 omstreeks 18:30 uur, op het moment dat de verdachte hem bij [moeder] ophaalde, nog geen letsels had in zijn gezicht en dat hij niet anders in zijn doen en laten was dan normaal. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij, op het moment dat hij die avond [slachtoffer] een laatste fles gaf en in bed legde, ook nog geen letsel heeft waargenomen. De verdachte heeft pas in de loop van de volgende ochtend, op het moment dat hij [slachtoffer] een tweede fles gaf, geconstateerd dat [slachtoffer] letsels had in het gezicht. Om 12:45 uur heeft hij [moeder] daarover een Whatsapp-bericht gestuurd en twee minuten later een foto van [slachtoffer] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] is ontstaan tussen het moment dat de verdachte [slachtoffer] bij [moeder] heeft opgehaald op 12 oktober 2019 omstreeks 18:30 uur en het moment dat de verdachte [moeder] een Whatsapp-bericht heeft gestuurd op 13 oktober 2019 om 12:45 uur.
De betrokkenheid van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet weet hoe het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan, maar dat hij in elk geval zeker weet dat het letsel niet door zijn toedoen is ontstaan. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij ook zeker weet dat zijn zoon [naam] het letsel niet heeft veroorzaakt, aangezien [naam] niet alleen is geweest met [slachtoffer] en die nacht de hele nacht heeft doorgeslapen. Ook kan het volgens de verdachte niet zo zijn dat [naam] die nacht zonder medeweten van de verdachte wakker is geworden, aanzien de deur van de slaapkamer van [naam] heel erg piept en deze deur uitkomt op de slaapkamer van de verdachte.
Ook de deskundige van het NFI heeft gerapporteerd over de mogelijke betrokkenheid van [naam] . De deskundige acht op grond van de hoeveelheid letsels op beide zijden van het gelaat en de patroonletsels het onaannemelijk dat de letsels zijn veroorzaakt door de 6,5 jaar oude [naam] . Het (onder andere) geconstateerde patroonletsel, een ‘slapmark’, is een gevolg van een
heftige(cursivering deskundige) stomp botsende krachtsinwerking.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2019 omstreeks 18:30 uur de zorg over [slachtoffer] heeft overgenomen van [moeder] . Op dat moment was nog geen letsel waarneembaar bij [slachtoffer] . Eerder heeft de rechtbank geconcludeerd dat het later bij [slachtoffer] waargenomen letsel, toegebracht letsel betreft dat tussen het moment dat de verdachte [slachtoffer] bij [moeder] heeft opgehaald op 12 oktober 2019 omstreeks 18:30 uur en het moment dat de verdachte [moeder] een Whatsapp-bericht heeft gestuurd op 13 oktober 2019 om 12:45 uur moet zijn ontstaan. Gedurende die periode is niemand anders bij [slachtoffer] aanwezig geweest dan de verdachte en zijn zoon [naam] . De verdachte heeft verklaard dat [naam] niet verantwoordelijk is voor het letsel. Die verklaring wordt ondersteund door de bevindingen van het NFI over de eventuele betrokkenheid van [naam] . Het kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Opzet
De verdachte is primair de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. Niet is gebleken dat de verdachte de intentie heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer toe te brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden als gevolg van zijn handelen.
De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld. De gewelddadige handelingen die tegen [slachtoffer] zijn gepleegd, zijn gereconstrueerd aan de hand van het daadwerkelijk ontstane letsel. Het voert naar het oordeel van de rechtbank te ver om ten aanzien van aldus gereconstrueerde handelingen vast te stellen dat zij de aanmerkelijke kans meebrachten op ernstiger letsel dan hetgeen dat daadwerkelijk is ontstaan, laat staan dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Daarom is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het is algemeen, dus ook bij de verdachte, bekend dat als een vier maanden oude baby wordt blootgesteld aan geweldshandelingen, de kans aanmerkelijk is dat het kind ten gevolge van die handelingen letsel oploopt. Gelet op het soort geweld dat in het onderhavige geval is uitgeoefend, te weten meerdere hevige krachtsinwerkingen op het kwetsbare hoofd van het slachtoffer, kan het niet anders dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het toebrengen van letsel ook bewust heeft aanvaard.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling.