ECLI:NL:RBNHO:2021:8248

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
15/061865-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een vier maanden oude baby door een verzorger

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van een vier maanden oude baby, die hij verzorgde als behorend tot zijn gezin. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar werd wel schuldig bevonden aan mishandeling. De feiten zijn als volgt: op 12 oktober 2019 vroeg de moeder van het slachtoffer, de verdachte om op de baby te passen. De verdachte haalde de baby op en er werd later letsel geconstateerd door de moeder, die de baby naar het ziekenhuis bracht. De kinderarts meldde de zaak bij Veilig Thuis, wat leidde tot een aangifte van mishandeling. De rechtbank moest vaststellen of het letsel was toegebracht door de verdachte en of dit als mishandeling kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het letsel had toegebracht, maar dat er geen bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte op grove wijze inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van het kind en dat hij het vertrouwen van de moeder had geschaad. De verdachte ontkende de mishandeling, maar de rechtbank vond de verklaringen van de deskundigen en de feiten overtuigend genoeg om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/061865-21 (P)
Uitspraakdatum: 23 september 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 september 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum ] 1987 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Kiewitt, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019 te Limmen, gemeente Castricum, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] ( [geboortedatum ] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (al dan niet met een voorwerp) een of meermalen in/tegen zijn gezicht, althans hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of geknepen dan wel in elk geval een (hevige) krachtsinwerking op zijn gezicht/hoofd heeft toegepast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019 te Limmen, gemeente Castricum, althans in Nederland, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] ( [geboortedatum ] ), heeft mishandeld door (al dan niet met een voorwerp) een of meermalen in/tegen zijn gezicht, althans hoofd, te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of te knijpen dan wel in elk geval een (hevige) krachtsinwerking op zijn gezicht/hoofd toe te passen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.3. Inleiding

Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af. [slachtoffer] is geboren op [geboortedatum ] . De verdachte is niet de biologische vader van [slachtoffer] , maar hij had ten tijde van de geboorte van [slachtoffer] een relatie met de moeder van [slachtoffer] , [naam moeder] . [moeder] en de verdachte woonden weliswaar niet samen, maar zowel [moeder] als de verdachte verklaren dat de verdachte als een vader fungeerde voor [slachtoffer] . De verdachte heeft een biologische zoon uit een eerdere relatie, [naam] , [geboortedatum ] .
Op 12 oktober 2019 heeft [moeder] de verdachte gevraagd om op [slachtoffer] , op dat moment vier maanden oud, te passen, aangezien zij erge hoofdpijn had. De verdachte heeft [slachtoffer] die dag daarom omstreeks 18:30 uur opgehaald. De verdachte en [moeder] hebben verklaard dat [slachtoffer] op het moment van ophalen nog geen letsel had. De verdachte heeft [slachtoffer] mee naar zijn eigen huis genomen en daar was ook zijn zoon [naam] aanwezig. De volgende dag, 13 oktober 2019, heeft de verdachte om 12:45 uur een Whatsapp-bericht naar [moeder] gestuurd met de volgende tekst: ‘Hij heeft rare plekken in ze gezicht net of hij ze bed heeft lopen koppen’. De verdachte heeft om 12:47 een foto van het gezicht van [slachtoffer] naar [moeder] gestuurd. Later op de middag, omstreeks 14:30 uur, heeft de verdachte [slachtoffer] thuis gebracht. [moeder] was op dat moment nog niet thuis. De verdachte heeft [slachtoffer] in bed gelegd. De verdachte is vervolgens naar zijn eigen huis gegaan.
Omstreeks 16:20 uur heeft [moeder] [slachtoffer] uit bed gehaald en zag zij de letsels in zijn gezicht. Zij heeft meteen de huisartsenpost gebeld en is vervolgens samen met [slachtoffer] naar het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk gegaan. De kinderarts heeft melding gedaan bij Veilig Thuis. Het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling is geconsulteerd. Op 14 oktober 2019 heeft Veilig Thuis aangifte gedaan van mishandeling van [slachtoffer] .
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het letsel van [slachtoffer] is toegebracht, en zo ja, of dit letsel is toegebracht door de verdachte, en zo ja, of sprake is van poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Zij heeft daarom gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat bij [slachtoffer] letsel is geconstateerd, maar dat de verdachte ontkent dat hij dit letsel heeft toegebracht en dat op grond van het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoe en wanneer dat letsel is ontstaan. De rechtbank kan daarom nimmer de overtuiging hebben dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, aldus de raadsman.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsmotivering
De aard van het letsel
Kinderarts H.C. Terlingen heeft als deskundige namens het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) op 18 december 2020 gerapporteerd over het letsel bij [slachtoffer] . De deskundige constateert dat sprake is van meerdere huidafwijkingen in het gelaat, te weten onderhuidse bloeduitstortingen, blauwe plekken, waarvan sommige met oppervlakkige huidbeschadiging. Daarnaast is bij meerdere blauwe plekken in het gelaat sprake van puntbloedinkjes. Het betreft letsels aan beide kanten van het gelaat en er is op de rechterwang sprake van patroonletsel.
De oorzaak van het letsel
De deskundige vermeldt over de oorzaak van het letsel het volgende. De deskundige concludeert dat de letsels het gevolg zijn van een krachtsinwerking, nu deze niet het gevolg zijn van de geboorte, een (eventueel bijkomend) medische aandoening (bijvoorbeeld een stollingsstoornis) of medicijngebruik (Omeprazol).
De deskundige stelt vast dat sprake is van patroonletsel, dat suggestief is voor een heftig botsend contact door een klap/slag met de vlakke hand (dan wel een voorwerp met een soortgelijke vorm), een zogeheten: ‘slapmark’ (Engelse term).
De patroonletsels zouden kunnen passen bij het slaan met een hand of voorwerp en/of knijpen met een hand. Gelet op het verloop van de een aantal van de patroonletsels (die haaks op elkaar staan) lijkt sprake te zijn geweest van tenminste tweemaal een krachtsinwerking met een hand of voorwerp.
Voorts heeft de deskundige geconcludeerd dat de combinatie van de letsels niet te verklaren is door het stoten, ‘koppen’, van het hoofd tegen het bed of het klem liggen tegen de spijlen van het bed. De combinatie van letsels is niet het gevolg van eigen toedoen van het kind.
Niet uitgesloten kan worden dat een enkele onderhuidse bloeduitstorting, of een oppervlakkige huidbeschadiging het gevolg is van toedoen van het slachtoffer zelf, door omrollen en stoten en krabben. Echter, de verschillende locaties van de huidafwijkingen in het gelaat, de patroonvorm van enkele huidafwijkingen, het aantal huidafwijkingen in combinatie met de mobiliteit van het slachtoffer, op dat moment vier maanden oud, maken dat de combinatie van de letsels waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is als het letsel het gevolg is van een niet-accidentele krachtsinwerking, dan als het letsel het gevolg is van een accidentele krachtsinwerking.
Gelet op de bevindingen in het NFI-rapport, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde letsels afzonderlijk, maar vooral in combinatie, kenmerkend zijn voor een niet-accidenteel, toegebracht, trauma. De door de verdachte opgeworpen alternatieve verklaringen voor de vastgestelde letsels zijn, in het licht van de bevindingen in het NFI-rapport, naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk. Ook anderszins is geen aannemelijke alternatieve ontstaansoorzaak bekend geworden. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake moet zijn geweest van toegebracht geweld, welk geweld in elk geval heeft bestaan uit meerdere (hevige) krachtsinwerkingen op het gelaat van [slachtoffer] . Dat de deskundige van het NFI aan zijn bevindingen slechts een gradatie van waarschijnlijkheid heeft verbonden, staat – anders dan de raadsman betoogd heeft – aan deze oordelen niet in de weg, nu zekerheid door de deskundige niet kan worden vastgesteld en ook niet is vereist voor een bewezenverklaring.
Het moment van ontstaan van het letsel
De deskundige komt met betrekking tot het moment van ontstaan van het letsel tot de volgende bevindingen. De letsels zijn op grond van letselkenmerken niet exact te dateren. Een ‘slapmark’ wordt minuten tot uren na de veroorzakende krachtsinwerking zichtbaar. De deskundige vindt het aannemelijk dat de oppervlakkige huidbeschadigingen, krasletsels, in dezelfde periode als, en mogelijk gelijktijdig met de onderhuidse bloeduitstortingen, blauwe plekken, zijn ontstaan, omdat alle oppervlakkige huidbeschadigingen verlopen in blauwe plekken. Gezien de locatie van de blauwe plekken, deels op het voorhoofd waar blauwe plekken doorgaans snel na een krachtsinwerking verschijnen, zijn de blauwe plekken volgens de deskundige ontstaan tussen het laatste moment waarop ze niet werden gezien en het moment waarop ze zichtbaar werden.
De verdachte en [moeder] hebben allebei verklaard dat [slachtoffer] op 12 oktober 2019 omstreeks 18:30 uur, op het moment dat de verdachte hem bij [moeder] ophaalde, nog geen letsels had in zijn gezicht en dat hij niet anders in zijn doen en laten was dan normaal. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij, op het moment dat hij die avond [slachtoffer] een laatste fles gaf en in bed legde, ook nog geen letsel heeft waargenomen. De verdachte heeft pas in de loop van de volgende ochtend, op het moment dat hij [slachtoffer] een tweede fles gaf, geconstateerd dat [slachtoffer] letsels had in het gezicht. Om 12:45 uur heeft hij [moeder] daarover een Whatsapp-bericht gestuurd en twee minuten later een foto van [slachtoffer] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] is ontstaan tussen het moment dat de verdachte [slachtoffer] bij [moeder] heeft opgehaald op 12 oktober 2019 omstreeks 18:30 uur en het moment dat de verdachte [moeder] een Whatsapp-bericht heeft gestuurd op 13 oktober 2019 om 12:45 uur.
De betrokkenheid van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet weet hoe het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan, maar dat hij in elk geval zeker weet dat het letsel niet door zijn toedoen is ontstaan. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij ook zeker weet dat zijn zoon [naam] het letsel niet heeft veroorzaakt, aangezien [naam] niet alleen is geweest met [slachtoffer] en die nacht de hele nacht heeft doorgeslapen. Ook kan het volgens de verdachte niet zo zijn dat [naam] die nacht zonder medeweten van de verdachte wakker is geworden, aanzien de deur van de slaapkamer van [naam] heel erg piept en deze deur uitkomt op de slaapkamer van de verdachte.
Ook de deskundige van het NFI heeft gerapporteerd over de mogelijke betrokkenheid van [naam] . De deskundige acht op grond van de hoeveelheid letsels op beide zijden van het gelaat en de patroonletsels het onaannemelijk dat de letsels zijn veroorzaakt door de 6,5 jaar oude [naam] . Het (onder andere) geconstateerde patroonletsel, een ‘slapmark’, is een gevolg van een
heftige(cursivering deskundige) stomp botsende krachtsinwerking.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2019 omstreeks 18:30 uur de zorg over [slachtoffer] heeft overgenomen van [moeder] . Op dat moment was nog geen letsel waarneembaar bij [slachtoffer] . Eerder heeft de rechtbank geconcludeerd dat het later bij [slachtoffer] waargenomen letsel, toegebracht letsel betreft dat tussen het moment dat de verdachte [slachtoffer] bij [moeder] heeft opgehaald op 12 oktober 2019 omstreeks 18:30 uur en het moment dat de verdachte [moeder] een Whatsapp-bericht heeft gestuurd op 13 oktober 2019 om 12:45 uur moet zijn ontstaan. Gedurende die periode is niemand anders bij [slachtoffer] aanwezig geweest dan de verdachte en zijn zoon [naam] . De verdachte heeft verklaard dat [naam] niet verantwoordelijk is voor het letsel. Die verklaring wordt ondersteund door de bevindingen van het NFI over de eventuele betrokkenheid van [naam] . Het kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Opzet
De verdachte is primair de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. Niet is gebleken dat de verdachte de intentie heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer toe te brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden als gevolg van zijn handelen.
De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld. De gewelddadige handelingen die tegen [slachtoffer] zijn gepleegd, zijn gereconstrueerd aan de hand van het daadwerkelijk ontstane letsel. Het voert naar het oordeel van de rechtbank te ver om ten aanzien van aldus gereconstrueerde handelingen vast te stellen dat zij de aanmerkelijke kans meebrachten op ernstiger letsel dan hetgeen dat daadwerkelijk is ontstaan, laat staan dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Daarom is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het is algemeen, dus ook bij de verdachte, bekend dat als een vier maanden oude baby wordt blootgesteld aan geweldshandelingen, de kans aanmerkelijk is dat het kind ten gevolge van die handelingen letsel oploopt. Gelet op het soort geweld dat in het onderhavige geval is uitgeoefend, te weten meerdere hevige krachtsinwerkingen op het kwetsbare hoofd van het slachtoffer, kan het niet anders dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het toebrengen van letsel ook bewust heeft aanvaard.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
subsidiair
hij in de periode van 12 oktober 2019 tot en met 13 oktober 2019 te Limmen, gemeente Castricum, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] ( [geboortedatum ] ), heeft mishandeld door (al dan niet met een voorwerp) meermalen een (hevige) krachtsinwerking op zijn gezicht/hoofd toe te passen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van honderdtwintig uren. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de persoon van de verdachte en het feit dat de relatie met moeder (en dus met [slachtoffer] ) inmiddels is beëindigd. Bovendien heeft de officier van justitie de ontkennende houding van de verdachte meegewogen in haar eis en om die reden een voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd, aangezien de verdachte nog een zoon heeft en het recidivegevaar door de ontkennende houding van de verdachte moeilijk in te schatten en te bespreken is.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft geen standpunt ingenomen over de strafmaat in geval van een bewezenverklaring.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de vier maanden oude [slachtoffer] . Hij heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [moeder] , de moeder van [slachtoffer] , vertrouwde de verdachte de zorg van haar kind toe. De verdachte was op dat moment dus verantwoordelijk voor het welzijn van [slachtoffer] . De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen van [slachtoffer] en zijn moeder ernstig geschaad. Daar komt bij dat de verdachte ontkent en op geen enkel moment enige openheid van zaken heeft gegeven over hetgeen zich dat bewuste weekend heeft afgespeeld. Daarmee blijven vragen van [moeder] , en misschien later vragen van [slachtoffer] zelf, helaas onbeantwoord, zoals [moeder] in haar verklaring ter zitting ook duidelijk heeft gemaakt. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Aangezien de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven, kan het recidiverisico niet worden beoordeeld. Gelet op het feit dat de verdachte nog een zoon heeft, acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit noodzakelijk.
Voor het stellen van bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank sluit zich in zoverre aan bij het advies van de reclassering van 30 juni 2021, waarin op basis van eigen onderzoek en informatie afkomstig van de Jeugd- en Gezinsbeschermers wordt geconcludeerd dat geen noodzaak bestaat tot het voorstellen van een begeleidingstraject.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal de verdachte echter een voorwaardelijke taakstraf opleggen, omdat de rechtbank het bewezenverklaarde anders kwalificeert dan de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van tweehonderd uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot tachtig uren, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
tweehonderd (200) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door honderd (100) dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
tachtig (80) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertig (40) dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2021.