ECLI:NL:RBNHO:2021:8202

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
15/070267-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een bestelbus

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 maart 2021 in Hippolytushoef met een bestelbus op een slachtoffer is ingereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet het slachtoffer, zijn (ex)zwager, heeft aangereden, wat heeft geleid tot letsel. De verdachte heeft na de aanrijding de bus weggestuurd en is doorgereden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag van andere slachtoffers die ook op het trottoir liepen, maar heeft wel de bedreiging van deze slachtoffers wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen, evenals de ontkenning van de verdachte van zijn daden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 5.640,- is opgelegd, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/070267-21 (P)
Uitspraakdatum: 23 september 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. van Bree en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1primairhij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep is opgereden waar die [slachtoffer 1] op dat moment liep en/of hard tegen die [slachtoffer 1] is aangereden met zijn, verdachtes, bestelbus, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep is opgereden waar die [slachtoffer 1] op dat moment liep en/of hard tegen die [slachtoffer 1] is aangereden met zijn, verdachtes, bestelbus,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep op te rijden waar die [slachtoffer 1] liep en/of hard tegen die [slachtoffer 1] aan te rijden met zijn, verdachtes, bestelbus;
Feit 2primairhij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of haar kind [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep is opgereden waar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of haar kind [slachtoffer 4] op dat moment liepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of haar kind [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep is opgereden waar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of haar kind [slachtoffer 4] op dat moment liepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of haar kind [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep op te rijden waar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of haar kind [slachtoffer 4] op dat moment liepen, althans handelingen van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

De verdachte en [slachtoffer 3] zijn sinds september 2019 met elkaar gehuwd. Uit dat huwelijk is een kind geboren, te weten [slachtoffer 4] . Verdachte en [slachtoffer 3] wonen niet meer samen en er was sprake van problemen in de relationele sfeer. De verdachte was werkzaam als pakketbezorger voor DHL.
Op 13 maart 2021 is er bij de meldkamer van politie omstreeks 14.49 uur een melding binnengekomen van een aanrijding met letsel in de Zonnebloemstraat te Hippolytushoef. Aldaar aangekomen treft de politie aangever [slachtoffer 1] aan, zijnde de (ex)zwager van verdachte, die letsel heeft en later met een ambulance is afgevoerd naar het ziekenhuis. Ook is daar aanwezig de (ex)schoonvader van de verdachte [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren beiden tegenover de politie dat zij samen met [slachtoffer 3] en het kind in de kinderwagen buiten liepen en dat de verdachte met zijn bestelbus op hen is ingereden. Onderzoek aan camerabeelden uit de omgeving bevestigen dat met een witte bestelbus is ingereden op aangevers terwijl zij op het trottoir liepen.
De rechtbank staat geplaatst voor de vraag of de verdachte de bestuurder is geweest van deze bestelbus, en zo ja, of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, poging tot (zware) mishandeling dan wel van bedreiging van één of meer van die personen.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs aanwezig is waaruit volgt dat de verdachte de bestuurder van de bestelbus is geweest en bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dood zou rijden toen hij met hoge snelheid zijn bestelbus het trottoir op stuurde en in de richting van deze vier personen reed en daadwerkelijk [slachtoffer 1] hard raakte. De officier van justitie heeft daarom gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair naar voren gebracht dat de verdachte ontkent de bestuurder van de bestelbus te zijn geweest.
In het geval de rechtbank tot een ander oordeel komt heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van een poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling van de slachtoffers. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een dergelijk gevolg zou intreden kennelijk niet heeft aanvaard, omdat de verdachte de bestelbus weer van het trottoir heeft afgestuurd en hij door deze handeling erger heeft voorkomen. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers bewust heeft aanvaard.
Concluderend heeft de raadsman de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 en feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling en de onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging kunnen volgens de raadsman wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder feit 2
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, van oordeel is dat de verdachte de bestuurder is geweest van de bestelbus.
De rechtbank wijst in dit verband op de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die de verdachte als bestuurder van de bestelbus hebben herkend. Deze verklaringen worden ondersteund door de locatiegegevens van de telefoon van de verdachte en de gegevens uit de DHL handscanner van de verdachte. Uit de scangegevens blijkt dat de verdachte kort voor het tijdstip van de aanrijding pakketten heeft bezorgd in de directe omgeving van de plaats waar de aanrijding plaatsvond. De gegevens uit de DHL handscanner worden daarbij ondersteund door camerabeelden van een woning aan de Zonnebloemstraat nummer [huisnummer 1] , waaruit blijkt dat een persoon die voldoet aan het signalement van de verdachte, op het bewuste tijdstip een pakketje aflevert op nummer [huisnummer 2] . Ook worden de gegevens van de handscanner ondersteund door de getuigenverklaring van de bewoonster op Zonnebloemstraat nummer [huisnummer 3] die heeft verklaard omstreeks het bewuste tijdstip een pakketje te hebben ontvangen van een bezorger met een witte bus, welke witte bus volgens haar ongeveer 5 minuten later opnieuw door de straat reed. Gelet op alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien wordt de verklaring van de verdachte dat hij op het tijdstip van de aanrijding niet in Hippolytushoef was en dat hij niet de bestuurder is geweest van de bus die op de aangevers is ingereden, als ongeloofwaardig beoordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zodat hij van de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Een bewezenverklaring van poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling vereist dat bewezen is dat de verdachte opzet heeft gehad op de doodslag, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt niet af te leiden dat sprake was van zogenaamd ‘vol opzet’. De rechtbank heeft daarom onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel van deze slachtoffers.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de aangevers niet zeer dicht bij elkaar over het trottoir liepen. Uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden blijkt dat zij met enige afstand, namelijk enkele meters, achter elkaar op het trottoir liepen en dat de aangever [slachtoffer 1] achteraan liep met zijn fiets aan de hand. Uit die camerabeelden blijkt verder dat de verdachte, nadat hij [slachtoffer 1] van achteren heeft aangereden en geraakt heeft, hij de bestelbus van het trottoir heeft weggestuurd van de andere aangevers met de kinderwagen en hij met de bus over de weg is doorgereden. Gelet op deze feiten en omstandigheden is niet komen vast te staan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal de verdachte daarom van de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten vrijspreken.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1 primair
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte met zijn bestelbus het slachtoffer [slachtoffer 1] van achteren heeft aangereden, dat hij [slachtoffer 1] en zijn fiets heeft geraakt en dat [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen.
Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, oordeelt de rechtbank dat uit het dossier niet voldoende is komen vast te staan dat de verdachte zogenoemd “vol” opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voor de vereisten om te komen tot de conclusie dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet verwijst de rechtbank naar het criterium zoals hiervoor onder 4.3.1 is opgenomen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die, beoordeeld naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier volgt dat de verdachte het slachtoffer van achteren is genaderd, zijn snelheid heeft verhoogd door extra gas te geven, de bus bewust het trottoir heeft opgestuurd en het slachtoffer, een onbeschermde voetganger die op het trottoir liep en de bus niet direct kon zien aankomen, met aanmerkelijke snelheid van achteren heeft aangereden. Op de camerabeelden is te zien dat het slachtoffer door de lucht vloog. De verdachte is doorgereden en is daarbij over de fiets heen gereden, die het slachtoffer in zijn handen had. Vervolgens heeft de verdachte zonder te stoppen met hoge snelheid zijn weg vervolgd, zonder zich te bekommeren over de mogelijke gevolgen van de aanrijding. De impact van de aanrijding was groot, hetgeen met name blijkt uit het feit dat het slachtoffer enkele meters door de lucht is gevlogen en het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen. Bovendien is de fiets waarover de verdachte heen is gereden flink beschadigd geraakt. Gelet op al het voorgaande was de kans zeker reëel dat het slachtoffer zelf onder de auto terecht zou zijn gekomen en letterlijk zou zijn overreden.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de kans dat het handelen van verdachte zou leiden tot dodelijk letsel bij het slachtoffer aanmerkelijk. Daarbij overweegt de rechtbank dat onder de ‘aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verdachte het intreden van deze kans ook bewust heeft aanvaard. Zij baseert dat oordeel op het handelen van verdachte zelf, waaruit dit naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate voortvloeit. Het onder feit 1 primair tenlastegelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair
De rechtbank merkt het handelen van de verdachte jegens de overige slachtoffers aan als een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van de verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat zij (eveneens) zouden worden aangereden met mogelijk fatale gevolgen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1primairhij op 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroonter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus accelererend de stoep is opgereden waar die [slachtoffer 1] op dat moment liep en hard tegen die [slachtoffer 1] is aangereden met zijn, verdachtes, bestelbus, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
meer subsidiairhij op 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en haar kind [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, hevig accelererend de stoep op te rijden waar die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en haar kind [slachtoffer 4] op dat moment liepen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair
Poging tot doodslag
Feit 2 meer subsidiair
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren doorgaans wordt opgelegd bij een voltooide doodslag en daarvan is in dit geval geen sprake. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten komt, geen sprake is geweest van een ongeremde agressie zoals de officier van justitie heeft gerekwireerd. De verdachte heeft de auto na de eerste aanrijding immers weggestuurd. Concluderend heeft de raadsman bepleit dat de eis niet passend is bij de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar boven komen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte is naar aanleiding van een familieruzie kennelijk ernstig gekrenkt geraakt en heeft, na een eerdere woordenwisseling, opnieuw een confrontatie met zijn (ex)familieleden gezocht. Hij heeft met zijn bestelbus een rondje gereden, is de slachtoffers van achteren genaderd en is met verhoogde snelheid de stoep opgereden waar zij op dat moment achter elkaar liepen en hij heeft zijn (ex)zwager [slachtoffer 1] van achteren aangereden. Het mag, zoals hiervoor uiteen gezet, een gelukkige omstandigheid worden genoemd dat [slachtoffer 1] zelf niet onder de bus terecht is gekomen. Zoals ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] is gebleken heeft deze gebeurtenis heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij hem teweeggebracht. De (ex)vrouw van verdachte en zijn (ex)schoonvader, met de kinderwagen met daarin de dochter van de verdachte, die voor [slachtoffer 1] uit liepen, zijn weliswaar met de schrik vrijgekomen, maar het handelen van verdachte is ook voor hen schokkend en beangstigend geweest. De rechtbank rekent de verdachte dit alles ernstig aan. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte er geen enkele blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen in te zien. Verdachte zet zichzelf als slachtoffer in plaats van als dader neer en volstaat in weerwil van alle bewijsmiddelen met de enkele stelling dat zijn schoonfamilie hem vals beschuldigd, kennelijk in een poging om onder zijn eigen verantwoordelijkheid uit te komen.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passend in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, gedateerd 16 juni 2021 en opgesteld door [naam] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Uit dit rapport blijkt dat de reclassering geen bijzonderheden signaleert op de praktische leefgebieden, maar dat er wel zorgen zijn over de destructieve relationele situatie. Aangezien de reclassering geen zicht heeft gekregen op het psychisch functioneren van de verdachte, omdat hij elke betrokkenheid stellig ontkent, ziet de reclassering echter geen mogelijkheden voor een reclasseringstraject. Met de inhoud van het reclasseringsrapport kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, moet worden opgelegd. Deze straf valt lager uit dan de strafeis, omdat de rechtbank het bewezenverklaarde anders kwalificeert dan de officier van justitie heeft gerekwireerd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.510,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
- een fiets van € 500,-
- een telefoon Samsung S10 van € 750,-
- een broek van € 60,-
- een jas van € 150,-
- reiskosten begroot op € 50,-
- immateriële schade van € 15.000,- wegens (kort gezegd) slapeloze nachten door onder andere nachtmerries/piekeren en een onveilig gevoel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon niet voor vergoeding in aanmerking komt wegens onvoldoende onderbouwing van de schade. Uit het dossier kan namelijk niet worden afgeleid dat de telefoon als gevolg van de aanrijding is beschadigd, dan wel kapot is gegaan. Het overige materiële en immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding komt de officier van justitie billijk voor en dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het materiële deel van de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit deel dient te worden afgewezen wegens een onevenredige belasting van het strafproces, dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat tussen de gestelde materiële schadeposten, met uitzondering van de telefoon en de reiskosten, en het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit voldoende rechtstreeks verband bestaat. Ten aanzien van de broek en de trui zal de rechtbank bij gebrek aan concrete gegevens over de dagwaarde gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Deze posten worden daarom toegewezen tot bedragen van respectievelijk € 40,- en € 100,-. Ten aanzien van de schadeposten telefoon en de reiskosten verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, wegens onvoldoende onderbouwing van de schade.
De gevorderde immateriële schade komt de rechtbank tot een hoogte van € 5.000,- billijk voor. De rechtbank heeft hierbij gelet op de aard van het handelen van de verdachte en de inbreuk die daarmee op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt. Dat de benadeelde partij hierdoor pijn en letsel (pijn rug, borst en hoofd) heeft opgelopen blijkt uit de medische rapportage in het dossier. Dat hij daarnaast last heeft (gehad) van slapeloze nachten, piekeren en een aantasting in zijn veiligheidsgevoel, waarvoor hij thans is aangemeld voor psychologische hulp, is weliswaar niet nader onderbouwd, maar ligt in het onderhavige geval gelet op wat er is gebeurd zo voor de hand, dat een aantasting in de persoon ook zonder concrete gegevens ter onderbouwing kan worden aangenomen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 57, 63, 285 en 287 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig [24] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.640,-, bestaande uit € 640,- als vergoeding voor materiële schade en € 5.000 als vergoeding voor immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.640,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door drieënzestig [63] dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2021.