ECLI:NL:RBNHO:2021:8143

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
21-3216 en 21-3217
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke bewoning van een schuur tijdens verbouwing van een woning en de rechtsgeldigheid van de omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 september 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een omgevingsvergunning. De zaak betreft de tijdelijke bewoning van een schuur door derde-partij in verband met de verbouwing van de woning op het perceel. De omgevingsvergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, waarbij de derde-partij is toegestaan om gedurende twee jaar in de schuur te wonen, tot uiterlijk 27 februari 2023. Eisers, die bezwaar maakten tegen dit besluit, stelden dat de vergunning onterecht was verleend, omdat het perceel buiten de bebouwde kom zou liggen en de termijn van twee jaar onredelijk lang zou zijn.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de vergunning terecht is verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het perceel wel degelijk binnen de bebouwde kom ligt, en dat de tijdelijke bewoning van de schuur geen significante impact heeft op de omgeving. De voorzieningenrechter volgde het standpunt van verweerder dat de tijdelijke bewoning van de schuur in het kader van de verbouwing van de woning aanvaardbaar is, en dat de overlast die eisers ervaren niet voldoende is om de vergunning te weigeren. De voorzieningenrechter heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van de rechter in het toetsen van dergelijke besluiten. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de handhaving van de vergunning na afloop van de termijn van twee jaar een kwestie is die door de gemeente moet worden opgepakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/3216 (voorlopige voorziening) en 21/3217 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats 1] , eisers/verzoekers (hierna: eisers)

(gemachtigde: mr. A. de Groot),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, verweerder

(gemachtigde: M.H. van der Linden).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde partij 1] en [derde partij 2], te [woonplaats 2] .

Procesverloop

In het besluit van 26 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk bewonen (2 jaar) van de schuur in verband met verbouwing van de woning op het perceel [perceel] tot uiterlijk 27 februari 2023.
In het besluit van 22 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2021 op zitting behandeld. Eiser [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Op het perceel van derde-partij aan de [perceel] (hierna: het perceel) staan een woning en een schuur. De schuur is in het bestemmingsplan ‘Heiloo Noordoost’ gelegen op de bestemming ‘Tuin’, en wonen is op deze bestemming niet toegestaan. In verband met de verbouwing van de woning is derde-partij in de schuur gaan wonen. Dit is verweerder via een handhavingsverzoek van eisers ter ore gekomen. In het kader van de vraag of het strijdige gebruik van de schuur als woning kan worden gelegaliseerd, heeft derde-partij verweerder verzocht een omgevingsvergunning te verlenen om in verband met de verbouwing van de woning gedurende twee jaar in de schuur te mogen wonen. Met het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend en daarmee derde-partij toegestaan om voor de duur van twee jaar, uiterlijk tot 27 februari 2023, in de schuur te wonen. Verweerder heeft het besluit gebaseerd op artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo [1] , gelezen in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor [2] . Volgens verweerder blijft een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gewaarborgd doordat de feitelijke bebouwing op het perceel niet verandert, de bewoning slechts tijdelijk verschuift van de woning naar de schuur en het afwijkende gebruik daarmee geen groot ruimtelijk effect heeft. Wellicht ervaren omwonenden door de tijdelijke bewoning een lichte aantasting van hun privacy, maar gelet op de duur van maximaal twee jaar blijft de impact op de omgeving beperkt, aldus verweerder.
3.1
Eisers betwisten allereerst de grondslag van het bestreden besluit. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met gebruikmaking van het negende lid van artikel 4 van bijlage II bij het Bor, maar heeft daarbij miskend dat het perceel buiten de bebouwde kom is gelegen, aldus eisers.
3.2
Op grond van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
3.3
De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat het perceel binnen de bebouwde kom is gelegen. De beoordeling van de vraag of het perceel in de bebouwde kom is gelegen, is van feitelijke aard. Van belang is of sprake is van concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft. De plaats van verkeersborden is daarbij niet van belang, evenmin de in de structuurvisie gebruikte aanduiding. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] . Het perceel is gelegen aan een lange, doorgaande weg - [straat] - die [plaats 1] en [plaats 2] met elkaar verbindt. Aan weerszijden van deze weg staan vrijstaande woningen. In het gebied waarin het perceel is gelegen, is sprake van een concentratie van bebouwing met een woon- of verblijffunctie, zodat sprake is van ligging in de bebouwde kom. Dat achter de achtertuinen van de woningen van eisers en derde-partij bos is gelegen, maakt dat niet anders. Verweerder mocht zijn besluit derhalve baseren op artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor.
4.1
Verder stellen eisers dat de termijn van twee jaar die is verbonden aan de omgevingsvergunning onredelijk lang is. De tijdelijkheid van de omgevingsvergunning is uitsluitend gerelateerd aan de verbouwing van de woning op het perceel. Volgens eisers dient de termijn die aan een omgevingsvergunning voor bepaalde tijd wordt verbonden zo kort mogelijk te zijn. Een termijn van een half jaar moet voldoende zijn voor de verbouwing van de woning, aldus eisers. Ook heeft derde-partij op de hoorzitting aangegeven dat een jaar en drie maanden toereikend is voor de verbouwing.
4.2
De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Wat wordt aangevraagd door derde-partij, is leidend voor verweerder. Verweerder heeft daarom terecht beoordeeld of de goede ruimtelijke ordening gewaarborgd blijft wanneer medewerking wordt verleend aan de aanvraag en hoefde niet te beoordelen of ook met een kortere termijn kon worden volstaan.
5.1
Eisers voeren verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het afwijkende gebruik is toegestaan voor de duur van twee jaar. Verweerder heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eisers, die hinder, overlast en aantasting van privacy ondervinden als gevolg van het bestreden besluit. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de overlast ten gevolge van het besteden besluit met name wordt ervaren bij gebruik van hun terras (met daarnaast een zwembad), dat aan de andere kant van de erfafscheiding pal naast de schuur van derde-partij is gelegen. Het gaat om luidruchtigheid, het gooien van afval in de tuin van eisers en er liggen uitwerpselen van de huisdieren van derde-partij in de tuin van eisers. Daarnaast vrezen eisers dat het bestreden besluit een precedent schept om de schuur na afloop van de termijn van twee jaar permanent voor bewoning te gebruiken. Eisers vinden dat daarom het voorschrift aan het bestreden besluit moet worden verbonden dat na ommekomst van de termijn de woonvoorzieningen uit de schuur moeten worden verwijderd. De enkele overweging in het bestreden besluit dat na twee jaar het gebruik van de schuur weer ondergeschikt moet zijn aan het hoofdhuis, biedt onvoldoende waarborg, aldus eisers.
5.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het verlenen van zijn medewerking aan de aanvraag van derde-partij een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft. De aanvraag is ingegeven door de verbouwing van het woonhuis, waardoor vervangende woonruimte nodig is. Omdat de feitelijke bebouwing op het perceel niet verandert en omdat het om een tijdelijke periode gaat van twee jaar, acht verweerder het afwijkende gebruik van de schuur voor bewoning aanvaardbaar. Wellicht ervaren omwonenden door de tijdelijke bewoning van de schuur een lichte aantasting van hun privacy, maar gelet op de beperkte duur blijft de mate van ingrijpendheid beperkt, aldus verweerder. Na ommekomst van de twee jaar mag de schuur niet langer worden gebruikt voor bewoning. Daar zal verweerder ook op controleren. Voor het verbinden van een voorschrift aan de bestreden vergunning dat de woonvoorzieningen moeten worden verwijderd ziet verweerder geen aanleiding, omdat daarmee vooruit wordt gelopen op een toekomstige onzekere gebeurtenis.
5.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder derde-partij in redelijkheid heeft kunnen toestaan om in verband met de verbouwing van de woning gedurende een periode van maximaal twee jaar tot uiterlijk 27 februari 2023in de schuur te wonen. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de feitelijke bebouwing op het perceel niets wijzigt. Weliswaar is het accent van het gebruik voor bewoning tijdelijk verschoven van de woning naar de schuur en kan het daardoor zo zijn dat eisers daar in hun tuin op het terras en aan het zwembad meer van merken dan dat de bewoning plaatsvindt in de woning, maar dat betekent nog niet dat verweerder daarom de vergunning niet mocht verlenen. Vooropgesteld moet worden dat de bewoning van de schuur slechts in verband met de verbouwing van woning voor de duur van maximaal twee jaar is toegestaan. Eisers ervaren vooral overlast als zij op hun terras zitten, wat een beperkt deel van de tijd en een beperkt deel van het jaar gebeurt. Daarbij komt dat een deel van de overlast die eisers stellen te ondervinden niet direct gerelateerd is aan het gebruik van de schuur voor bewoning, maar overlast betreft die ook plaats kan vinden wanneer niet in de schuur gewoond zou worden. Voor zover eisers vrezen dat de schuur permanent zal worden gebruikt voor bewoning, geldt dat de vergunning slechts mogelijk maakt dat tot 27 februari 2023 in de schuur wordt gewoond en dat, zoals ter zitting is besproken, het een kwestie van handhaving is wanneer de bewoning nadien nog voortduurt. Het stellen van een voorschrift tot verwijdering van woonvoorzieningen na afloop van de twee jaar is dan ook overbodig en zou, zoals verweerder terecht stelt, vooruitlopen op een onzekere toekomstige gebeurtenis. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Gelet op de vorenstaande overwegingen is het beroep ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2.Besluit omgevingsrecht
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3842