ECLI:NL:RBNHO:2021:8126

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
311041
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en verrekening van inkomsten na echtscheiding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2021, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die op 14 april 1999 zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. Na het opstellen van huwelijkse voorwaarden op 1 juli 2002, vordert de vrouw de vernietiging van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, omdat zij stelt dat zij bij de totstandkoming daarvan heeft gedwaald en benadeeld is. De man voert verweer en beroept zich op een vervalbeding in de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet in haar vorderingen kan worden ontvangen, omdat zij niet tijdig heeft gereageerd op de verdeling en de man niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af, met uitzondering van de vordering tot vrijwaring van de man voor een lening bij het Nationaal Restauratiefonds, en bepaalt dat de man de vrouw moet vrijwaren voor deze lening. Daarnaast wordt de NN-polis aan de man toegewezen, waarbij de vrouw moet meewerken aan het op naam zetten van de polis en de man de helft van de waarde van de polis aan de vrouw moet voldoen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/311041 / HA ZA 20-776
Vonnis van 16 juni 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H. Vosmeijer te Amstelveen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 december 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties;
  • het tussenvonnis van 3 februari 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie. Bij deze conclusie heeft de vrouw ook haar eis in conventie verminderd;
  • de brieven van 26 en 30 april 2021 van de man met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. Daar zijn verschenen:
  • de vrouw bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw aantekeningen overhandigd, die zij heeft voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen van de mondelinge behandeling gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 14 april 1999 met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
Bij notariële akte van 1 juli 2002 zijn partijen alsnog huwelijkse voorwaarden overeengekomen. In die akte is ook de huwelijksgemeenschap van partijen verdeeld. Als reden hiervoor vermeldt de notariële akte: “
dat zij deze huwelijksvoorwaarden maken aangezien zij voornemens waren huwelijksvoorwaarden te maken vóór het aangaan van hun huwelijk, hetgeen zij echter verzuimd hebben te doen.
2.3.
De huwelijkse voorwaarden bepalen dat elke gemeenschap van goederen is uitgesloten. Voor zover hier van belang bepalen de huwelijkse voorwaarden verder:
“(…)
Jaarlijkse verrekening van inkomsten
Artikel 11
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, maar met bijtelling van verschuldigde premies en koopsommen als bedoeld in artikel 10 voor zover deze premies en koopsommen het inkomen verminderen, overblijft, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen door een desbetreffende verklaring verrekend tot het bedrag van de kleinste vordering.
Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het inkomen of van het vermogen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.
De bepalingen van de tweede afdeling van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (betreffende verrekening van vermogensvermeerdering) zijn op het onderhavige artikel niet van toepassing.
Geen verrekening heeft plaats:
a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
b. over het kalenderjaar dat het inkomen van een echtgenoot, onder aftrek van de kosten van de huishouding, ten gevolge van verlies in een zelfstandig uitgeoefend beroep of bedrijf van die echtgenoot negatief is;
c. indien een echtgenoot surséance van betaling heeft verkregen, in staat van faillissement verkeert ofwel verkeerd heeft;
Verrekening zal na het einde van het faillissement (wederom) wel plaatshebben indien en zodra het vermogen van de desbetreffende ex-gefailleerde echtgenoot positief is;
d. voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Verval van rechten
Artikel 12
(…)
Het recht tot het vorderen van de verrekening als bedoeld in artikel 11 vervalt een half jaar na ontbinding van het huwelijk of in geval van scheiding van tafel en bed een half jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
(…)”
2.4.
De samenwoning van partijen is in 2013 geëindigd.
2.5.
Per 1 januari 2004 is de vrouw met de man een vennootschap onder firma aangegaan die zich bezig hield met de exploitatie van het visrestaurant [xxx] en het hotel [yyy] , gevestigd aan de [adres] te [plaats] . De man deed de exploitatie van dat restaurant en hotel daarvoor in een vennootschap onder firma die hij met zijn ouders had.
2.6.
Met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 is de vennootschap onder firma geëindigd en is de vrouw een vennootschap onder firma aangegaan met [bedrijfsnaam] ( [bedrijfsnaam] ), een op 12 juni 2010 opgerichte vennootschap van de man. De exploitatie van het visrestaurant en het hotel is door die vennootschap onder firma voortgezet.
2.7.
Op 20 oktober 2014 heeft de vrouw een “
Ontbindingsovereenkomst” ondertekend. Daarin staat vermeld, onder meer, dat de vennootschap onder firma tussen de vrouw en [bedrijfsnaam] per 31 december 2013 door de vrouw is opgezegd, dat [bedrijfsnaam] de exploitatie van het visrestaurant en hotel voortzet en dat de vrouw een goodwillvergoeding van € 202.864 ontvangt, maar dat die wordt verrekend met het negatieve kapitaal van de vrouw in de vennootschap onder firma ter grootte van € 202.864.
2.8.
Bij beschikking van 1 augustus 2018 van deze rechtbank is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk tussen partijen is op 20 september 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert na vermindering van haar eis:
I. de verdeling als opgenomen in de akte van huwelijkse voorwaarden van 1 juli 2002 te vernietigen;
II. te bepalen dat de man op straffe van een dwangsom een volledige beschrijving in het geding brengt van het vermogen per 14 april 1999, dan wel per 2 juli 2002 alsmede per peildatum 5 december 2017 alsmede alle bewijsstukken waaruit de waarde van die bestanddelen op voornoemde data blijkt;
III. te bepalen dat indien en voor zover de man niet geheel aan het onder I. verzochte voldoet, hij de waarde van de betreffende goederen geheel aan de vrouw verbeurt;
IV. te bepalen dat de man op straffe van een dwangsom alle informatie in het geding brengt over de waarde van de aandelen die de man in zijn vennootschappen houdt, waaronder doch niet uitsluitend alle jaarrekeningen met toelichting over de jaren 2013 t/m 2019 met alle achterliggende stukken over de omzet, grootboekmutaties, contracten en leningen, de voorlopige cijfers 2020, alsmede van de getaxeerde waarde van het tot het vermogen van de vennootschap behorend onroerend goed, en voorts de jaarrekeningen met betrekking tot de VOF van partijen over de jaren 2010 t/m 2014;
V. de wijze van verdeling/verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen aan de hand van de daartoe op grond van II en IV gevraagde door de man aan te leveren stukken, in die zin dat de vrouw daaruit toekomt de helft van de waarde daarvan;
VI. te bepalen dat de man op straffe van een dwangsom alle informatie verschaft over het al dan niet verpand zijn van de polis [polisnummer] en in verband met welke schuld;
VII. ten aanzien van de polis [polisnummer] te bepalen dat, voor het geval komt vast te staan dat deze polis niet aan enige lening is verpand, de aanspraken uit deze polis voor de helft aan de vrouw toekomen en, voor het geval dat wel sprake is van verpanding van de polis, te bepalen dat de man de rechthebbende op de polis zal zijn onder gehoudenheid aan de vrouw te voldoen de helft van de waarde van de polis tot het moment dat de vrouw de premies heeft voldaan;
VIII. te bepalen dat de man op straffe van een dwangsom alle informatie verschaft over het ontstaan, de tenaamstelling, de aard en het verloop van de hoogte van de schuld bij ABN AMRO met nummer [...] ;
IX. te bepalen dat de schuld bij ABN AMRO met nummer [...] geheel voor rekening van de man komt en hij gehouden is dit bedrag aan de bank dan wel aan de vrouw te voldoen;
X. te bepalen dat de man de vrouw binnen vier weken na de datum van het te wijzen vonnis uit de hoofdelijkheid ontslaat met betrekking tot de hypothecaire lening bij het Nationaal Restauratiefonds, dat alle verplichtingen die daaruit voortvloeien voor rekening van de man komen en dat de man de vrouw ter zake vrijwaart en daarbij dat de vrouw ter zake van elk bedrag dat voornoemde schuldeisers via haar incasseren voor dat bedrag een voortdurend regresrecht op de man heeft;
XI. aan de vordering onder X een dwangsom te verbinden van € 5.000,00 voor iedere dag dat de man niet volledig aan zijn verplichtingen voldoet;
XII. te bepalen dat indien en voor zover de vorderingen van de vrouw onder I. en V. niet toewijsbaar zijn, de man gehouden is aan de vrouw te voldoen bij wijze van schadevergoeding uit onrechtmatig handelen, het bedrag gelijk zij zou (hebben) ontvangen als ware er geen verdeling als opgenomen in de verdelingsakte bij huwelijkse voorwaarden;
XIII. de man te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
Verkort en zakelijk weergegeven voert de vrouw ter onderbouwing van haar vorderingen aan dat zij pas op 1 september 2020 kennis heeft genomen van de akte huwelijkse voorwaarden, tevens houdende verdeling van de huwelijksgemeenschap. De in die akte opgenomen verdeling moet worden vernietigd omdat de vrouw bij de totstandkoming daarvan heeft gedwaald (artikel 6:228 Burgerlijk Wetboek [BW]). Bovendien heeft de vrouw gedwaald omdat zij voor meer dan een-vierde deel bij die verdeling is benadeeld (artikel 3:197 BW). De vrouw vertrouwde gedurende de gehele huwelijkse periode volledig op de man en zijn adviseurs. Hij heeft bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap en ook later misbruik van omstandigheden gemaakt, dan wel is zijn handelen tegenover de vrouw onrechtmatig. Dit omdat de man een vermogen van circa 2 miljoen euro naar zich toe heeft getrokken, terwijl de vrouw met niets achterbleef.
Omdat de verdeling uit 2002 vernietigd wordt, dient de huwelijksgemeenschap van partijen alsnog te worden verdeeld. Partijen hebben na de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden ook nooit uitvoering gegeven aan het daarin opgenomen periodiek verrekenbeding. Gelet op het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 BW dient nu alsnog op basis van het aanwezige vermogen te worden verrekend. Om daarover inzicht te krijgen, dient de man gegevens en bescheiden aan de vrouw te verstrekken.
Bij de verdeling van de vennootschap onder firma in 2014 is dat net zo gegaan. De man deed het voorkomen alsof zij een negatieve rekening-courant bij de vof had, terwijl (de vennootschap van) de man een aanzienlijke positieve rekening-courant had.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De man vordert samengevat – de vrouw te verplichten mee te werken aan het wijzigen van de polis bij Nationale Nederlanden ( [polisnummer 2] ) in die zin dat de vrouw wordt uitgeschreven als verzekeringsnemer en als voor de helft begunstigde, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.6.
De vrouw voert als verweer dat zij hiermee akkoord gaat als is gebleken dat zij aan geen schuld meer hoofdelijk verbonden is en als de helft van de waarde van de polis aan haar toekomt.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank zal de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandelen.
4.2.
Voordat de rechtbank in gaat op de diverse vorderingen van, vooral, de vrouw en de grondslagen daarvoor, vindt zij het van belang enige opmerkingen te maken over het vermogen van partijen in de loop van de tijd.
  • De man was voor het huwelijk van partijen mede-vennoot van een vennootschap onder firma met zijn ouders. Die vof exploiteerde op het adres [adres] te [plaats] een horecabedrijf genaamd [xxx] en een hotel. Het pand [adres] was toen eigendom van de ouders van de man. De man was tevens eigenaar van de woning aan [adres 2] te [plaats] .
  • Partijen zijn op 14 april 1999 met elkaar gehuwd. Zij hebben daarbij geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt, zodat een huwelijksgemeenschap is ontstaan.
  • In 2002 hebben partijen alsnog huwelijkse voorwaarden laten opstellen. Goedkeuring daarvoor is verleend door de toenmalige rechtbank Alkmaar, op gezamenlijk verzoek van partijen.
  • Per 1 januari 2004 zijn de ouders van de man uitgetreden uit de vennootschap onder firma met de man. De man heeft op dezelfde datum het pand aan de [adres] in [plaats] van zijn ouders gekocht en geleverd gekregen.
  • Eveneens per 1 januari 2004 heeft de man de exploitatie van het restaurant en hotel voortgezet in een vennootschap onder firma met de vrouw.
  • De man en de vrouw zijn in 2005 een lening aangegaan bij Stichting Nationaal Restauratiefonds (hierna: het Nationaal Restauratiefonds).
  • In verband met de voorgenomen renovatie van het pand [adres] heeft de man in 2008 een hypothecaire lening afgesloten bij ING Bank ter grootte van 1,47 miljoen euro. Van dat bedrag is € 370.000 gebruikt voor de aflossing van een eerdere financiering. Partijen als verzekeringsnemers hebben toen ook bij Nationale Nederlanden een levensverzekering ( [polisnummer 2] ) afgesloten waarbij zowel de man als de vrouw als begunstigde zijn aangemerkt (de vrouw heeft het steeds over polis [polisnummer] . De rechtbank gaat ervan uit dat zij dezelfde polis bedoelt).
  • Op 2 juni 2010 heeft de man [bedrijfsnaam 2] ( [bedrijfsnaam 2] ) en dochtervennootschap [bedrijfsnaam] opgericht. De man is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] . [bedrijfsnaam 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam] . De man heeft het pand [adres] ingebracht in [bedrijfsnaam] .
  • Met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 werd [bedrijfsnaam] , in plaats van de man, vennoot van de vennootschap onder firma met de vrouw (formeel werd de vof tussen de man en de vrouw beëindigd en een nieuwe vof tussen de vrouw en [bedrijfsnaam] overeengekomen).
  • In 2013 zijn partijen (feitelijk) uit elkaar gegaan. De vrouw is per 1 januari 2014 uit de vof getreden. Op 20 oktober 2014 zijn [bedrijfsnaam] en de vrouw een ontbindingsovereenkomst aangegaan waarbij zij hun verplichtingen uit de (ontbonden) vof hebben geregeld.
4.3.
In dat licht zal de rechtbank de vorderingen van partijen beoordelen.
4.4.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
4.4.1.
De vrouw vordert vernietiging van de verdeling van de huwelijksgemeenschap uit 2002. Zij stelt dat de man misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, dat sprake is van dwaling omdat zij voor meer dan een vierde deel is benadeeld (art. 3:196 BW) en beroept zich op de “gewone” dwalingsbepaling (art. 6:228 BW).
4.4.2.
Het beroep van de vrouw op dwaling faalt. Volgens artikel 3:196 eerste lid BW is een verdeling vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
Volgens artikel 3:200 BW vervalt een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling door verloop van drie jaren na de verdeling. Dat de vrouw stelt pas recent kennis genomen te hebben van de verdeling uit 2002 maakt dat niet anders.
Volgens artikel 3:199 BW zijn op een verdeling de artikelen 228-230 van Boek 6 niet van toepassing.
4.4.3.
Ook het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden faalt. Partijen wilden huwelijkse voorwaarden opstellen omdat zij
“voornemens waren huwelijksvoorwaarden te maken vóór het aangaan van hun huwelijk, hetgeen zij echter verzuimd hebben te doen”, zo blijkt uit de notariële akte van 1 juli 2002. In lijn daarmee hebben partijen het huwelijksvermogen aldus verdeeld dat iedere partij de activa ontving die zij reeds voor het huwelijk hadden. Gelet op het feit dat het kennelijk de bedoeling van partijen was om het zakelijke vermogen van de man niet mede aan de vrouw toe te laten behoren en dit vermogen ook al voor het sluiten van het huwelijk aan de man toebehoorde, kan uit hetgeen de vrouw heeft aangevoerd niet worden afgeleid dat de man misbruik van omstandigheden heeft gemaakt door de vrouw akkoord te laten gaan met die verdeling.
4.4.4.
Voor zover de vrouw beoogt de verdeling van de huwelijksgemeenschap ongedaan te maken met een beroep op onrechtmatige daad of wegens de beginselen van redelijkheid en billijkheid, is daarvoor, gelet op het voorgaande, geen grond.
4.4.5.
Omdat de verdeling van de huwelijksgemeenschap in stand blijft, worden de verzoeken die zijn gericht op het (opnieuw) verdelen van de huwelijksgemeenschap afgewezen.
4.5.
Verrekenbeding
4.5.1.
Partijen zijn in 2002 jaarlijkse verrekening van inkomsten overeengekomen (artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden). Partijen zijn dat periodiek verrekenbeding niet nagekomen. Volgens de vrouw moet er daarom op grond van artikel 1:141 BW alsnog finaal verrekend worden.
4.5.2.
De man heeft hiertegen aangevoerd dat in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald: “
De bepalingen van Titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (betreffende de verrekening van vermogensvermeerdering) zijn niet op het onderhavige artikel van toepassing”. Verder bepaalt artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden dat het recht om verrekening te vorderen vervalt een half jaar na de ontbinding van het huwelijk.
4.5.3.
De rechtbank overweegt dat uitleg van een bepaling in huwelijkse voorwaarden volgens vaste rechtspraak moet geschieden aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Daarbij komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen. Hierbij gaat het ook, maar niet uitsluitend, om de formuleringen die partijen hebben gebruikt. Bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden komt ook gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft meegedeeld over de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.5.4.
Voor zover de man stelt dat partijen zijn overeengekomen dat Titel 8 van Boek 1 BW niet op het in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden periodiek verrekenbeding toepasselijk is en dat partijen daardoor ook artikel 1:141 BW hebben bedoeld uit te sluiten, heeft de man daarvoor onvoldoende aangevoerd. Ten tijde van de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden was de regeling van het huidige artikel 1:141 BW of een vergelijkbare regeling nog niet in de wet opgenomen. Dat is pas per 1 september 2002 gebeurd. Gesteld noch gebleken is dat hierover iets met de notaris is besproken. Bezien in dat licht heeft de man onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat partijen in de huwelijkse voorwaarden hebben bedoeld de werking van het huidige artikel 1:141 BW uit te sluiten.
4.5.5.
Over het beroep van de man op het vervalbeding van artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden, overweegt de rechtbank het volgende.
Dit vervalbeding is niet nietig wegens strijd met dwingend recht. Dat neemt niet weg dat ook een krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel buiten toepassing blijft voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een beroep op het vervalbeding is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar in een geval waarin een van de gewezen echtgenoten na hun echtscheiding verrekening vordert van in het verleden overgespaarde inkomsten, tenzij blijkt van, door de echtgenoot die zich op het vervalbeding beroept te stellen en zo nodig te bewijzen, omstandigheden die een beroep op het beding rechtvaardigen (9 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1963).
4.5.6.
De man betoogt dat het beroep op het vervalbeding niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (de man bedoelt naar de rechtbank begrijpt: niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is) omdat partijen vanaf medio 2013 uit elkaar waren en niet langer samenwoonden, op het moment dat de echtscheiding werd uitgesproken al meer dan vijf jaar uit elkaar waren en de vrouw pas circa anderhalf jaar na de echtscheidingsbeschikking voor het eerst het standpunt heeft ingenomen dat er alsnog moet worden verrekend.
4.5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de man op het vervalbeding slaagt. Partijen zijn in 2013 feitelijk uit elkaar gegaan en de vrouw is per 1 oktober 2014 uitgetreden uit de vof met [bedrijfsnaam] . Verder zijn partijen in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat geen verrekening plaatsvindt over de periode dat partijen, anders dan in onderling overleg, niet samenwonen. De man heeft onbetwist gesteld dat de verplichting van periodieke verrekening van inkomsten daardoor in 2013 is geëindigd.
Weliswaar kan worden aangenomen dat zij in die tijd geen eigen juridische bijstand had, maar vanaf in ieder geval 2017 had de vrouw die juridische bijstand wel. Het verzoekschrift tot echtscheiding is immers op 5 december 2017 ingediend door de advocaat van de vrouw. De vrouw moet toen redelijkerwijs op de hoogte zijn geraakt (voor zover zij dat al niet was) van de huwelijkse voorwaarden, het daarin opgenomen periodiek verrekenbeding en de vervaltermijn van zes maanden. Desondanks heeft zij pas op 25 augustus 2020 een dagvaarding aan de man laten betekenen waaruit blijkt dat zij aanspraak maakt op verrekening (zijnde de later ingetrokken dagvaarding).
4.5.8.
Gelet op het moment dat de periodieke verrekenplicht eindigde (2013), de lange tijd daarna waarbij de vrouw heeft nagelaten aanspraak te maken op verrekening van inkomsten, gelet op de periode vanaf het moment dat zij (in ieder geval) eigen juridische bijstand had (2017) en gelet op het moment van ontbinding van het huwelijk (20 september 2018) en de verstreken periode daarna, mocht de man er op een gegeven moment op vertrouwen dat de vrouw geen beroep meer zou doen op de verrekening. Het beroep van de man op het vervalbeding is daarom niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.6.
De schuld bij het Nationaal Restauratiefonds
4.6.1.
Niet in geschil is dat de vrouw mede aansprakelijk is voor een zakelijke lening van de man bij het Nationaal Restauratiefonds. Zij vordert dat de man haar zal ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die lening. Die vordering is niet toewijsbaar omdat het niet in de macht van de man ligt om dit te doen. Dat dient de schuldeiser, het Nationaal Restauratiefonds, te doen. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat de man alles zal doen wat redelijkerwijs in zijn macht ligt om bij het Nationaal Restauratiefonds te bewerkstelligen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak is gebleken dat de man dit al aan het Nationaal Restauratiefonds heeft verzocht, maar nog geen reactie van het Nationaal Restauratiefonds heeft ontvangen.
Verder zal de rechtbank bepalen dat alle verplichtingen die uit die lening voortvloeien voor rekening van de man komen en dat de man de vrouw ter zake vrijwaart en daarbij dat de vrouw ter zake van elk bedrag dat voornoemde schuldeiser via haar incasseert voor dat bedrag een voortdurend regresrecht op de man heeft, zoals de vrouw vordert. De man erkent die verplichting ook.
4.6.2.
Gelet op de pogingen die de man al onderneemt om de vrouw als medeschuldenaar van de lening te schrappen en zijn erkenning dat hij de vrouw dient te vrijwaren, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
4.6.3.
Voor zover de vrouw met haar vordering beoogt dat de man het pand aan de [adres] verkoopt in het geval het Nationaal Restauratiefonds niet meewerkt aan ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd waarom haar belang daarbij zwaarder weegt dan het belang van de man om, vooralsnog, het moment van verkoop in eigen hand te houden. De hypotheekschuld is immers relatief beperkt (€ 131.798,-), de vrouw is nimmer aangesproken in verband met eventuele betalingsachterstanden en de tweede en derde verdieping van [adres] staan reeds te koop voor een bedrag dat de totale hypotheekschuld ruimschoots overtreft.
4.7.
De NN polis [polisnummer 2]
4.7.1.
De vrouw maakt aanspraak op de helft van de waarde van de NN-polis [polisnummer 2] . Het gaat om een polis waarvan zowel de man als de vrouw verzekeringsnemer zijn. De vrouw wil voor de helft meedelen in de waarde van deze polis. De man wil dat de polis geheel op zijn naam komt en dat de vrouw daaraan meewerkt.
4.7.2.
Uit de toelichting van (de advocaat van) de man blijkt dat de man een financiering van 1,4 miljoen euro heeft afgesloten bij ING en dat daarvan € 370.000 werd gebruikt voor de man in privé. Het was de bedoeling dat de polis er was voor dekking woning en dat deze zou worden gebruikt voor de aflossing van de lening. De rechtbank begrijpt daaruit dat de polis in verband met de lening van de man was verpand aan ING en dat die verpanding betrekking had op de lening voor zover die privé was aangegaan, de € 370.000. De man stelt dat de bank vervolgens heeft voorgesteld dat de polis feitelijk doorloopt en nu wordt gebruikt als dekking voor de zakelijke lening. Onduidelijk is of de polis ook (nog) aan ING is verpand. Dat maakt echter voor de verdeling van deze polis niet uit. De vrouw kan als (mede-)verzekeringnemer en begunstigde van de polis, aanspraak maken op de helft van de waarde daarvan.
4.7.3.
De rechtbank zal daarom beslissen dat deze polis wordt toegedeeld aan de man en wel tegen de waarde van die polis per heden. De man dient bescheiden aan de vrouw te verstrekken waaruit die waarde per heden blijkt. De vrouw dient haar medewerking te verlenen aan het op naam stellen van die polis van alleen de man.
4.8.
Bankrekening ABN AMRO [...]
4.8.1.
De vrouw vordert te bepalen dat de man alle informatie moet verschaffen over het ontstaan, de tenaamstelling, de aard en het verloop van de hoogte van de schuld bij ABN AMRO met nummer [...] en dat de schuld op die rekening geheel voor zijn rekening komt. Dit omdat zij door de bank wordt aangesproken wegens een schuld van € 6.214,12.
4.8.2.
Als verweer heeft de man aangevoerd dat deze bankrekening op naam van de vrouw staat en dat die rekening, naar hij zich herinnert, was gekoppeld aan een aandelenportefeuille van de vrouw. Omdat deze rekening op naam van de vrouw staat, kan hij geen verdere informatie aan de vrouw verschaffen. Hij betwist ook aansprakelijk te zijn voor deze schuld.
4.8.3.
De rechtbank zal de vorderingen van de vrouw voor zover zij deze bankrekening betreffen afwijzen. Het gaat hier om een bankrekening op naam van de vrouw, zodat zij de nodige informatie bij de bank dan wel bij het incassobureau van de bank, Flanderijn, kan opvragen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te bepalen dat de man deze schuld dient te dragen. Dat de schuld is ontstaan doordat de man op naam van de vrouw zeer offensief belegde, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Dit nog daargelaten waarom dat (gestelde) handelen van de man voor rekening van de man zou moeten komen.
4.9.
Onrechtmatige daad
4.9.1.
Tenslotte heeft de vrouw aangevoerd dat de handelswijze van de man onrechtmatig jegens de vrouw is. De onrechtmatigheid van het handelen van de man zit er in, zo begrijpt de rechtbank uit de stellingen van de vrouw, dat partijen tijdens hun huwelijk heel hard gewerkt hebben en dat de vrouw vervolgens, mede door af te gaan op adviezen van de adviseurs van de man, eindigt met niets, terwijl de man eindigt met een vermogen van, alleen al in het pand [adres] , twee miljoen euro. De vrouw stelt dat zij pas recent kennis heeft gekregen van het feit dat er in 2002 niet alleen huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld maar ook een verdeling van de toen aanwezige huwelijksgemeenschap heeft plaatsgevonden en dat zij ook pas recent kennis heeft genomen van de ontbindingsovereenkomst uit 2014 waarin wordt verwezen naar een schuld van € 202.864,- betreffende de vennootschap onder firma. Daar komt nog bij dat zij ten behoeve van de man hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de man. De man omringde zich met financiële adviseurs en zij vertrouwde de man blind in de keuzes die hij maakte. Als de vrouw daarvoor stukken moest ondertekenen, tekende zij die blind zonder dat ze met haar waren besproken. Pas recent is gebleken dat deze keuzes allemaal nadelig voor de vrouw waren, waardoor de vrouw met niets achterblijft, terwijl de man een aanzienlijk vermogen heeft opgebouwd.
4.9.2.
De rechtbank ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, bezien in het licht van hetgeen onder 4.2 is overwogen, geen grond het handelen van de man als zijnde onrechtmatig te bestempelen. Dat de vrouw zich een aantal rechtshandelingen niet kan herinneren, begrijpt de rechtbank. Maar voor zowel de verdeling van de huwelijksgemeenschap in 2002 als de financiering van het pand [adres] en de totstandkoming van de ontbindingsovereenkomst in 2014, heeft de vrouw haar medewerking moeten geven en deze ook daadwerkelijk gegeven. Dat zij zich niet heeft verdiept in wat zij tekende, begrijpt de rechtbank ook, maar dat is een keuze van de vrouw die voor haar rekening en risico komt. Van enige druk van de zijde van de man op de vrouw, is niets gebleken. De vrouw heeft ook geen enkel aanknopingspunt gegeven voor haar stelling dat de man de ontbindingsovereenkomst betreffende de vennootschap onder firma “op straat heeft laten ondertekenen”. Dit nog daargelaten dat het in dat geval de vrouw vrij stond om de ondertekening daarvan te weigeren totdat zij meer informatie over het hoe en waarom daarvan had ontvangen. Te meer omdat partijen toen al feitelijk uit elkaar waren. Geheel ten overvloede voegt de rechtbank hier nog aan toe dat onjuist is de stelling van de vrouw dat zij pas in september 2020 kennis heeft genomen van (de inhoud van) de ontbindingsovereenkomst. In de echtscheidingsprocedure is deze overeenkomst namelijk uitvoerig aan bod gekomen, zo blijkt uit de echtscheidingsbeschikking van 1 augustus 2018.
4.9.3.
Waar het betreft het verwijt dat de vrouw met niets is geëindigd en de man met vermogen van twee miljoen euro, voegt de rechtbank daar nog aan toe dat de vrouw met de man (en later zijn vennootschap) participeerde in de vof waarin een restaurant en hotel werden uitgebaat. Niet gebleken is dat dit restaurant en hotel in de loop van de jaren zodanig winstgevend zijn geweest dat partijen daarmee een vermogen hebben kunnen opbouwen. Het vermogen van de man zit (vooral) in het pand [adres] , dat voordien van zijn ouders was. Daarin participeerde de vrouw echter niet. De waardestijging daarvan is daarom ook niet aan de vrouw ten goede gekomen. Dat is op zich niet ongebruikelijk of onrechtmatig. Dat de vrouw in deze situatie terecht is gekomen door altijd op de adviezen van de man en zijn adviseurs af te gaan, maakt dat niet anders.
4.10.
Conclusie
4.10.1.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van de vrouw om te bepalen dat de man haar vrijwaart ter zake van de lening bij het Nationaal Restauratiefonds toewijsbaar is (zie 4.6.1). Verder zal de rechtbank de NN-polis verdelen in die zin dat deze wordt voortgezet door de man, dat de vrouw moet meewerken aan het op naam zetten van die polis op naam van alleen de man en dat de man aan de vrouw moet voldoen de helft van de waarde van die polis per heden, waarbij de man aan de vrouw bescheiden moet verstrekken waaruit die waarde per heden blijkt (zie 4.7.3). De rechtbank ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aanleiding aan de veroordelingen dwangsommen te verbinden.
4.10.2.
Voor het overige worden de vorderingen van partijen afgewezen.
4.10.3.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt de man op om alles te doen wat redelijkerwijs in zijn macht ligt om bij het Nationaal Restauratiefonds te bewerkstelligen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de lening bij het Nationaal Restauratiefonds wordt ontslagen en bepaalt dat alle verplichtingen die uit die lening voortvloeien voor rekening van de man komen en dat de man de vrouw ter zake vrijwaart en daarbij dat de vrouw ter zake van elk bedrag dat voornoemde schuldeisers via haar incasseren voor dat bedrag een voortdurend regresrecht op de man heeft,
5.2.
deelt de NN-polis [polisnummer 2] toe aan de man en bepaalt dat de vrouw moet meewerken aan het op naam zetten van die polis op naam van alleen de man en dat de man aan de vrouw moet voldoen de helft van de waarde van die polis per heden, waarbij de man aan de vrouw bescheiden moet verstrekken waaruit die waarde per heden blijkt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JG