ECLI:NL:RBNHO:2021:8120

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
C/15/315481 / HA ZA 21-222
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot oproeping in vrijwaring afgewezen in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 1 september 2021 een vonnis in incident gewezen. De zaak betreft een vordering van gedaagden, bestaande uit drie partijen, die de rechtbank verzochten om de heer [xxx], aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BRAAS - DEKKER BEHEER B.V. (hierna: BDB), in vrijwaring op te roepen. Gedaagden stelden dat de teeltovereenkomst niet met BDB was gesloten, maar met [bedrijfsnaam], en dat zij hierdoor niet in staat waren om hun financiële verplichtingen na te komen. De rechtbank heeft de vordering tot oproeping in vrijwaring afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat die het mogelijk maakt om de gevolgen van een eventuele veroordeling op [xxx] af te wentelen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van BDB in de hoofdzaak voortvloeit uit een rekening-courantverhouding en dat de gestelde tekortkomingen van [xxx] niet relevant zijn voor de beoordeling van de vordering in het incident. Gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 563,00. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de zaak op 13 oktober 2021 weer op de rol komt voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/315481 / HA ZA 21-222
Vonnis in incident van 1 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRAAS - DEKKER BEHEER B.V.,
gevestigd te De Goorn,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.P. Groen te Hoorn (N-H),
tegen
1. [gedaagde 1]
,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
gevestigd respectievelijk wonende te [plaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Eisers in het incident zullen hierna afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden. Verweerster in het incident zal hierna BDB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidentele vonnis van 9 juni 2021;
  • de conclusie van eis in incident met 1 productie van [gedaagden] ;
  • de conclusie van antwoord in incident van BDB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De rechtbank verwijst naar de weergave van de feiten en het geschil in de hoofdzaak zoals die in het genoemde vonnis van 9 juni 2021 is opgenomen.
2.2.
[gedaagden] vordert dat haar wordt toegestaan de heer [xxx] h.o.d.n. [bedrijfsnaam] (hierna: [xxx] ), enig aandeelhouder en bestuurder van BDB in vrijwaring op te roepen. Daarnaast vordert [gedaagden] in het geval dat de rechtbank de vordering tot vrijwaring toewijst dat de hoofd- en vrijwaringszaak worden gevoegd. Als de rechtbank oordeelt dat hiervoor geen grond bestaat, is er volgens [gedaagden] aanleiding voor rolvoeging. [gedaagden] legt aan haar incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring ten grondslag dat de teeltovereenkomst niet tussen haar en BDB is gesloten, maar tussen haar en [bedrijfsnaam] . [xxx] verhindert dat [gedaagden] haar financiële aanspraken uit de teeltovereenkomst kan realiseren. Hierdoor kan [gedaagden] de verplichtingen uit de Overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant (hierna: de leningsovereenkomst) niet nakomen. Als de vordering tot vrijwaring wordt toegewezen, kan [gedaagden] als in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagden] , de gevolgen hiervan (gedeeltelijk) op [xxx] afwentelen.
2.3.
BDB voert verweer. Zij betwist dat tussen [xxx] en [gedaagden] een rechtsverhouding bestaat waardoor [xxx] de nadelige gevolgen van een veroordeling van [gedaagden] moet dragen. BDB wijst erop dat haar vordering in de hoofdzaak, tot betaling door [gedaagden] van € 429.799,-, voortvloeit uit de rekening-courantverhouding tussen BDB en [gedaagden] Deze vordering is ontstaan doordat [gedaagden] haar schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding heeft laten oplopen en niet doordat [xxx] tekort schiet in de teeltovereenkomst. Een eventuele tekortkoming in de nakoming van de teeltovereenkomst van [xxx] zou hoogstens kunnen leiden tot een schadevergoedingsplicht tegenover [gedaagden] Dit staat los van de procedure en de rechtsverhouding tussen BDB en [gedaagden] in de hoofdzaak en is niet afhankelijk van de beslissing in die procedure.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor toewijzing van een vordering tot oproeping in vrijwaring is vereist dat de partij die een derde in vrijwaring wenst op te roepen zich beroept op een rechtsverhouding met die derde die meebrengt dat de partij de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak op die derde kan afwentelen. Het daadwerkelijk bestaan van de gestelde rechtsverhouding behoeft nog niet vast te staan. Dat zal in de vrijwaringszaak moeten worden onderzocht.
2.5.
De vordering van BDB in de hoofdzaak vloeit voort uit de rekening-courantverhouding tussen BDB en [gedaagden] Uit dat wat [gedaagden] in het incident heeft aangevoerd blijkt niet waarom – als [gedaagden] vanwege tekortkoming in de nakoming van de leningsovereenkomst zou worden veroordeeld tot betaling van een geldsom aan BDB – [gedaagden] dit op [xxx] zou kunnen afwentelen op grond van, kort gezegd, toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de teeltovereenkomst.
2.6.
Dit betekent dat de incidentele vordering van [gedaagden] tot oproeping in vrijwaring van [xxx] zal worden afgewezen. Nu hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering tot (rol)voeging is ingesteld, komt de rechtbank aan de verdere beoordeling hiervan niet toe.
2.7.
[gedaagden] zal gelet op de afwijzing van haar incidentele vordering in de proceskosten worden veroordeeld op de wijze zoals in het dictum vermeld.

3.De verdere procedure in de hoofdzaak

3.1.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het incident, aan de zijde van BDB tot op heden vastgesteld op 563,00,
4.3.
verklaart deze beslissing ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 oktober 2021voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: IK