ECLI:NL:RBNHO:2021:8114

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
21-3388
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen woningsluiting op grond van de Opiumwet

Op 20 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening tegen de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet. Verzoekers, een vader en zijn dochter, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, dat hen gelastte hun woning te sluiten voor de duur van drie maanden vanwege de aangetroffen hennepkwekerij. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 9 september 2021, waarbij zowel verzoekers als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

In de uitspraak oordeelt de voorzieningenrechter dat er twijfel bestaat over de noodzaak van de sluiting van de woning. De voorzieningenrechter wijst erop dat de sluiting van de woning een voorlopig karakter heeft en dat de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet gebonden is aan dit oordeel. De voorzieningenrechter concludeert dat de aangetroffen hoeveelheid hennep kan worden gekwalificeerd als een handelshoeveelheid, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de woning daadwerkelijk als drugspand bekend stond. De voorzieningenrechter besluit daarom om het primaire besluit te schorsen tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast wordt verweerder opgedragen om het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden en wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3388

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. B. Mous),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. M.P. Hoogewerf).

Procesverloop

In het besluit van 13 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder gelast de woning van verzoekers aan de [adres] te sluiten voor de duur van drie maanden, ingaande op 23 augustus 2021.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2021 op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker [verzoeker 1] is eigenaar van de woning op het adres [adres] (hierna: de woning). Hij woont hier met zijn 19-jarige dochter. De politie heeft op 13 juli 2021 een bestuurlijke melding gedaan aan verweerder waaruit het volgende blijkt. Naar aanleiding van een MMA-melding [1] is de politie Eenheid Noord-Holland op 8 juli 2021 ter plaatse geweest en heeft in de vrijstaande schuur op het erf bij de woning een reeds gerooide hennepkwekerij aangetroffen. Daarbij is 1650 gram henneptoppen aangetroffen in een vuilniszak. Ook was er in een de schuur een kweektent van 2,4 bij 2,4 meter aanwezig, zonder planten daarin. Verder waren er twee aangesloten assimilatielampen in de kweektent aanwezig en er lag nog een niet aangesloten lamp in de schuur. De politie heeft in beslag genomen: 3 armaturen, 1 schakelbord, 1 tijdschakelaar, 3 transformatoren, 1 koolstoffilter,
1 slakkenhuis, 4 ventilatoren, 2 water-, beluchting- en dompelpompen, 12 cans groeimiddelen, 2 hygro-ph/ec en thermometers en 3 knipbenodigdheden. Er was geen sprake van diefstal van water of stroom. In het primaire besluit heeft verweerder op basis van de bestuurlijke melding, artikel 13b van de Opiumwet en zijn beleid [2] de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden gelast.
3. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat hij bereid is te wachten met de sluiting van de woning totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
4.1
Verzoekers voeren aan dat het primaire besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Zij zijn pas bekend geworden met het besluit op 23 augustus 2021, toen een ambtenaar voor de uitvoering van het besluit voor de deur stond. Er is toen nog een termijn gegund tot 27 augustus 2021, maar dat was onredelijk kort, aldus verzoekers. Uit de gegevens van Track & Trace van PostNL blijkt dat het poststuk niet kon worden bezorgd en toen naar een afhaallocatie is gebracht. Verzoekers stellen dat zij geen afhaalbericht van PostNL hebben ontvangen en dus ook niet wisten dat er ergens een poststuk voor hen lag.
4.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, maar hooguit tot de conclusie dat de bekendmaking van het bestreden besluit op een later moment heeft plaatsgevonden, hetgeen gevolgen heeft voor de aanvang van de bezwaartermijn. Vast staat dat verzoekers tijdig een rechtsmiddel hebben kunnen indienen tegen het bestreden besluit en dat verweerder de sluiting van de woning heeft opgeschort totdat de voorzieningenrechter over het verzoek heeft beslist. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
5.1
Volgens verzoekers is er geen noodzaak tot sluiting van de woning. Verweerder heeft die beslissing met name gebaseerd op de in geding zijnde brandveiligheid, maar van een brandonveilige situatie is geen sprake meer nu de apparatuur door de politie in beslag is genomen. De hennep is geteeld vanuit de schuur, die los staat van de woning. Verzegeling van de woning voor drie maanden schiet dan ook zijn doel voorbij en is buitenproportioneel, aldus verzoekers. Bovendien, zo stellen verzoekers, is niet door verweerder vastgesteld dat er nog een gevaar bestaat voor de openbare orde en veiligheid en er was sprake van een eerste oogst, dus het argument van de signaalwerking gaat om die reden niet op. Dat het besluit tot doel heeft herhaling te voorkomen, kunnen verzoekers niet volgen. Verzoeker
[verzoeker 1] is een first offender en de vrees dat de woning opnieuw voor hennepteelt zal worden gebruikt is nergens op gestoeld. Bovendien is de apparatuur die nodig is voor de teelt in beslag genomen, heeft verzoeker zijn volledige medewerking verleend aan de politie en heeft hij inzicht getoond in zijn gedrag.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aangetroffen hoeveelheid hennep de hoeveelheid voor eigen gebruik van 5 gram fors overstijgt en dat sprake is van een ernstige zaak. Verder acht verweerder van belang dat de hennepteelt middenin een woonwijk plaatsvond. Sluiting van de woning geeft een duidelijk signaal naar drugscriminelen en omwonenden dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit in woningen, aldus verweerder.
5.3
Bij de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet is met name van belang welke rol de woning speelde bij de drugshandel. Hoewel volgens vaste jurisprudentie bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel en dat dit op zichzelf een belang bij sluiting oplevert, neemt dat niet weg dat bij de beoordeling van de noodzaak van een woningsluiting alle relevante feiten en omstandigheden betrokken moeten worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aangetroffen hoeveelheid hennep kan worden gekwalificeerd als een handelshoeveelheid. Verzoeker heeft ook erkend dat de in beslag genomen hennepoogst voor de handel was bestemd en dat dit de tweede oogst was. De eerste oogst is met behulp van een kennis gerealiseerd. Diezelfde kennis heeft de oogst meegenomen en verkocht en verzoeker slechts een klein deel van de opbrengst gegeven omdat de kennis met die opbrengst ook de kosten van de door hem gefinancierde apparatuur heeft verrekend. De tweede oogst die in beslag is genomen, wilde verzoeker mogelijk ook door die kennis laten verkopen of aan een coffeeshop verkopen, zo heeft hij ter zitting verklaard. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat blijkens de bestuurlijke melding van de politie in de schuur geen verkoopattributen zijn aangetroffen, die erop duiden dat de drugs in of rondom de woning (schuur) aan verschillende personen werden verhandeld. Uit de bestuurlijke melding, noch uit het bestreden besluit blijkt dat sprake was van drugsgerelateerde overlast of loop van en naar de woning van verzoekers. Feitelijke handel vanuit de woning is nooit waargenomen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de noodzaak tot sluiting van de woning. Die beoordeling moet eerst in de bezwaarprocedure plaatsvinden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat er echter wel twijfel over de rol die de woning van verzoekers speelde bij de drugshandel. De voorzieningenrechter acht het niet evident dat de woning bekend was als drugspand. Het enkele feit dat er één MMA-melding is gedaan, waarvan de inhoud onbekend is, is daarvoor niet voldoende. Daarom is niet buiten twijfel dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal kunnen blijven en dat verweerder de sluiting noodzakelijk mocht achten om de bekendheid van het pand als drugspand weg te nemen. Reeds hierom ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Melding Misdaad Anoniem
2.Damoclesbeleid Haarlemmermeer 2019