3.2Ook hierin volgt de voorzieningenrechter eiser niet. In artikel 2.4.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening is bepaald, dat de huisvestingsvergunning dient te worden geweigerd indien het huishouden al in het bezit is van een huisvestingsvergunning voor het ingebruiknemen van een woonruimte. Aan eiser is in 2005 een huisvestingsvergunning verleend voor de (toen nog woon)ruimte [adres 2] . Die vergunning is niet ingetrokken. Van de in deze bepaling geregelde situatie is echter gelet op de bedoeling van het woningdistributiesysteem in de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening geen sprake. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de bedoeling van de bepaling is dat vergunningverlening er niet toe mag leiden dat één huishouden twee of meer woningen tegelijk in gebruik kan nemen. Die situatie is in het geval van verlening van de huisvestingsvergunning aan eiser voor de woning niet aan de orde. De oude huisvestingsvergunning was weliswaar niet expliciet ingetrokken, maar de geldigheid daarvan was wel feitelijk uitgewerkt omdat de huur(overeenkomst) van de ruimte aan de [adres 2] en het gebruik daarvan ten tijde van de verlening van de nieuwe huisvestingsvergunning al was beëindigd. Dat vloeit voort uit de schikking ten overstaan van de kantonrechter. Zoals verweerder ter zitting ook heeft bevestigd, is de situatie dat een persoon een huisvestingsvergunning wordt verleend voor een opvolgende woonruimte niet expliciet in de Huisvestingswet of de Huisvestingsverordening geregeld, maar de bedoeling van het distributiesysteem is niet om – als aan de overige vereisten voor vergunningverlening is voldaan – aan een ingebruikneming van een andere, opvolgende, woonruimte in te weg te staan. Dat geldt met name in de situatie dat een beter passende woning wordt betrokken of indien de eerdere woonruimte is tenietgegaan. Eiser kon ten tijde van belang geen aanspraak meer maken op het gebruiken de ruimte – als woonruimte - aan de [adres 2], maar alleen op het gebruik van de woning. Verweerder is daarom terecht voorbij gegaan aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening.
4. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte nagelaten om te onderzoeken of de woning, gelet op zijn medische beperkingen, wel geschikt is. Niet gebleken is echter dat het hier gaat om een woning die is bedoeld om te voldoen aan speciale medische eisen als genoemd in artikel 2.4.4, tweede lid, laatste categorie, kolom 1, van de Huisvestingsverordening. Er bestond daarom geen grond om voor het verlenen van de vergunning een medische indicatie te verlangen.
5. Eiser heeft voorts gesteld dat de huisvestingsvergunning niet had mogen worden verleend omdat zijn woonprobleem op een andere wijze had kunnen worden opgelost, waarbij hij verwijst naar de algemene weigeringsgronden in het kader van urgentieverlening (artikel 4.6.5 van de Huisvestingsverordening). Daarnaast heeft eiser gesteld dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de geldende beslistermijn van acht weken. Ook heeft eiser gesteld dat de woning niet goed kan worden geventileerd, in slechte staat is, niet voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en er geen bouwvergunning voor de woning is overlegd. Deze stellingen en ook de overige stellingen die eiser naar voren heeft gebracht, kunnen niet leiden tot de conclusie dat verweerder de huisvestingsvergunning ten onrechte heeft verleend, omdat daaruit niet volgt dat sprake is van een van de limitatief opgesomde weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
5. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond om te oordelen dat de huisvestingsvergunning niet had mogen worden verleend.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan geen aanleiding (meer). Het verzoek daartoe wijst de voorzieningenrechter daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. De voorzieningenrechter wijst partijen op de mogelijkheid hoger beroep in te stellen. Een door eiser mondeling aangekondigd wrakingsverzoek heeft de voorzieningenrechter buiten behandeling gelaten, omdat eiser dat verzoek aankondigde toen de voorzieningenrechter de beslissing reeds had uitgesproken.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021 door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: