3.3.2Bewijsmotivering feiten 1 en 2 primair
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zal in dat geval van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan ook in hoofdzaak voor of na het strafbare feit zijn geleverd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde het volgende af.
Ten aanzien van feit 1 primair
Op 2 juli 2018 is [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) op Schiphol aangehouden nadat zij vanuit Suriname in Nederland was aangekomen. Bij [medeverdachte 1] zijn 5 duwersbollen met elk 30 gram cocaïne en 110 slikkersbollen met elk 7,3 gram cocaïne aangetroffen. De totale hoeveelheid cocaïne die [medeverdachte 1] bij zich droeg was netto 953 gram. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat een man met de naam ‘ [bijnaam verdachte] ’, die met twee telefoonnummers (eindigend op [nummer] en [nummer] ) in haar telefoon stond, haar had gevraagd cocaïne naar Nederland te smokkelen. De aangetroffen cocaïne heeft zij van [bijnaam verdachte] gekregen en [bijnaam verdachte] zou haar geld hebben gegeven voor het ticket. Ook zou hij een foto van haar hebben gemaakt en naar [naam 1] (hierna: [naam 1] ) hebben doorgestuurd, zodat [naam 1] – die haar van Schiphol zou afhalen – haar zou herkennen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam verdachte] is en dat voornoemde telefoonnummers van hem zijn en ook door hem worden gebruikt. In de telefoon van [medeverdachte 1] zijn ook de telefoonnummers aangetroffen van [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), die op de dag van aanhouding van [medeverdachte 1] samen op Schiphol aanwezig waren.
Op 1 juli 2018, de dag van vertrek van [medeverdachte 1] vanuit Suriname, heeft verdachte 9 keer telefonisch contact met [medeverdachte 1] gehad. Verdachte en [naam 2] hebben die dag 7 keer telefonisch contact met elkaar gehad. Van 30 juni 2018 tot en met 2 juli 2018 vindt via WhatsApp een chatgesprek plaats tussen verdachte en [naam 2] . In dit gesprek schrijft [naam 2] aan verdachte: “Ik ga samen met dat vrouw dat vrouw ophalen”. [naam 2] vraagt aan verdachte: “Wat is de maat?” waarop verdachte antwoordt: “7”. Voorts vraagt [naam 2] aan verdachte: “Je hebt die dingen al genomen? Bij hem.” Verdachte antwoordt bevestigend en antwoordt: “114”. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het hier ging om 7 gram als het gewicht van de bolletjes en 114 betrof het aantal bolletjes. De rechtbank leidt hieruit af dat het chatgesprek tussen [naam 2] en verdachte niet beperkt is gebleven tot het spreken over het afhalen van [medeverdachte 1] door [naam 2] en [naam 1] , maar tevens over hoeveel gram cocaïne [medeverdachte 1] per slikkersbol bij zich droeg (“7”) en het totaal aantal bollen cocaïne (“114”). Voorts krijgt verdachte van [naam 2] , nadat [naam 2] op Schiphol iedereen naar buiten heeft zien komen, de instructie dat hij haar (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) moet blijven bellen. Die dag heeft [medeverdachte 1] 6 gemiste oproepen van verdachte. In de telefoon van verdachte is een foto van [medeverdachte 1] aangetroffen, die verdachte in het voornoemde WhatsApp gesprek en voorafgegaan door de naam “ [medeverdachte 1] ” naar [naam 2] heeft verstuurd. Op 2 juli 2018 is door [naam 2] een afbeelding van [medeverdachte 1] aan [naam 1] verstuurd.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen is komen vast te staan. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij slechts een adviserende rol vervulde omdat hij zelf ook drugskoerier is, volgt de rechtbank niet. De hiervoor weergegeven bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde strekt zich naar het oordeel van de rechtbank uit tot zaken van organisatorische aard voorafgaand aan, tijdens en na de reis door de drugskoerier naar Nederland, waarbij verdachte in nauw contact stond met anderen waarmee hij – al dan niet in versluierde taal – onder andere gesproken heeft over (de invoer van) verdovende middelen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] drugs vervoerde, hij de door haar vervoerde drugs op enig moment in handen heeft gehad en hij voor zijn betrokkenheid bij dit transport een geldelijke beloning zou ontvangen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair
Op 26 mei 2018 wordt [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) op Schiphol aangehouden, nadat zij vanuit Suriname in Nederland was aangekomen. Bij [medeverdachte 2] worden slikkersbollen aangetroffen met een totale hoeveelheid cocaïne van netto 1015,3 gram. [medeverdachte 2] was in het bezit van een notitie met daarop de handgeschreven tekst: ' [naam 3] [nummer] '. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [naam 2] haar samen met [naam 3] (de rechtbank begrijpt: [naam 3] ) van Schiphol zou ophalen.
De mobiele telefoon van [medeverdachte 2] wordt onderzocht en daaruit blijkt dat zij in de periode van 2 april 2018 tot l mei 2018 in totaal 16 gesprekken heeft gevoerd met het telefoonnummer dat bij [naam 2] in gebruik was. Uit de analyse van de telecomgegevens van de telefoon van [naam 2] is gebleken dat hij op 6 april 2018 via WhatsApp het telefoonnummer van [medeverdachte 2] doorstuurt aan verdachte. Vervolgens blijkt dat [medeverdachte 2] vanaf 6 april 2018, iets meer dan anderhalve maand voor haar aanhouding, in totaal 39 gesprekken heeft gevoerd met het telefoonnummer dat bij verdachte in gebruik was, terwijl verdachte en [medeverdachte 2] voorafgaand aan die datum geen telefonisch contact hadden. Op 25 mei 2018 stuurt [naam 2] via WhatsApp het telefoonnummer van [naam 3] naar verdachte. In hetzelfde chatgesprek schrijft verdachte aan [naam 2] : "Ze is naar binnenland gegaan hoor/naar "boven" gegaan hoor", en "En het "eten" alles?". De rechtbank leidt hieruit af dat dit gesprek in versluierde taal ging over duwersbollen en slikkersbollen met verdovende middelen. Ter terechtzitting heeft verdachte bovendien bevestigd dat hij met zijn berichtje over eten bedoelde te zeggen dat [medeverdachte 2] alles had ingeslikt. Voorts geeft [naam 2] op 25 mei 2018 in een WhatsApp gesprek de naam van [medeverdachte 2] door aan [naam 3] .
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, en mede gezien in het licht van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit, waarbij sprake is van een soortgelijke modus operandi en rol van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van feit 2 de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het onder 2 ten laste gelegde feit is van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank ook het onder 2 primair ten laste gelegde feit bewezen.