In deze zaak heeft Hoist Finance AB, een rechtspersoon naar Zweeds recht, een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, die een kredietovereenkomst hadden afgesloten met VoordeelBank B.V. De vordering betreft een bedrag van € 25.000,00, dat Hoist vordert op basis van een kredietovereenkomst die in 2008 is gesloten. Hoist stelt dat het krediet op grond van de algemene voorwaarden ineens opeisbaar is, omdat de gedaagden in gebreke zijn gesteld. De gedaagden betwisten de vordering en stellen dat de vordering is verjaard en dat de zorgplicht door de bank is geschonden. De kantonrechter heeft op 15 september 2021 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de dagvaarding niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling, omdat deze niet voldoet aan de eisen die aan een ingebrekestelling worden gesteld. De kantonrechter heeft de vordering van Hoist afgewezen, omdat de grondslag van de vordering niet kan dragen. Tevens zijn de proceskosten voor rekening van Hoist gesteld, omdat zij ongelijk heeft gekregen.