ECLI:NL:RBNHO:2021:7979

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
HAA 21/3239
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor aanleg nutsleidingen en riolering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de Stichting ter Bescherming en Versterking van de cultuurhistorische, agrarische en natuurwaarden omgeving van de Ruïne van Brederode (SORB) tegen het college van burgemeester en wethouders van Velsen. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning aan Wibaut B.V. voor de aanleg van nutsleidingen en riolering op percelen in Santpoort-Zuid. Verzoekster betwist de rechtmatigheid van deze vergunning, met name omdat de aanleg deels op haar eigendom is gepland en er zorgen zijn over de impact op archeologische waarden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanleg van de nutsleidingen en riolering deels op gronden van verzoekster zal plaatsvinden, maar dat er vooralsnog geen reden is om de verleende omgevingsvergunning te schorsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de mededeling van verweerder dat voor de aanleg van de grondwal geen vergunning nodig is, moet worden gekwalificeerd als een informatieve mededeling. Verzoekster kan een handhavingsverzoek indienen indien de aanleg van de grondwal begint, wat de aangewezen ingang is tot een eventuele bestuursrechtelijke procedure.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de omgevingsvergunning onevenredige afbreuk zal doen aan de archeologische waarden van de gronden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en stelt dat Wibaut zich eerst tot de civiele rechter moet wenden voor de aanleg op de gronden van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3239

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2021 in de zaak tussen

Stichting ter Bescherming en Versterking van de cultuurhistorische, agrarische en natuurwaarden omgeving van de Ruïne van Brederode (SORB), te Santpoort-Zuid, verzoekster,
(gemachtigde: mr. L.W. Tellegen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen, verweerder,(gemachtigde: mr. R.A.J. de Jong, werkzaam bij de gemeente Velsen).

Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
Wibaut B.V.,
de heer [naam 1] ,
mevrouw [naam 2] ,
de heer [naam 3] ,
(gemachtigde: mr. dr. M. Klijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Wibaut B.V. (hierna: Wibaut) een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van riolering en nutsleidingen op de percelen Brederoodseweg 41, 41a en 41c te Santpoort-Zuid.
Verzoekster heeft tegen deze omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Zij heeft op 28 juli 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ingediend. De Afdeling heeft het verzoek doorgezonden aan deze rechtbank ter verdere behandeling.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Hij werd vergezeld door [naam 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen de gemachtigde van de derde partijen, vergezeld door [naam 5] .

Overwegingen

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Naast de kasteelruïne van Brederode in Santpoort-Zuid ligt het perceel Brederoodseweg 41. Op dit perceel staat de bouw gepland van drie vrijstaande woningen. Vast staat dat voor de bouw van twee van de drie woningen inmiddels een omgevingsvergunning is verleend. De beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning(en) en het ten behoeve van deze ontwikkeling vastgestelde bestemmingsplan Brederoodseweg 41 liggen ter beoordeling voor bij de Afdeling als gevolg van het coördinatiebesluit van 24 november 2016.
2.2
Ten behoeve van de bouw van de woningen moeten nutsleidingen en een riolering worden aangelegd. De ondergrondse infrastructuur moet deels worden aangelegd op gronden van verzoekster die daarvoor vooralsnog geen toestemming heeft verleend. Voorts staat de aanleg van een grondwal gepland die -naar de voorzieningenrechter ter zitting heeft begrepen- een geluidbuffer zal vormen tussen de te bouwen woningen en Tennispark Brederode.
3.1
Verweerder heeft voor de aanleg van de nutsleidingen en de riolering een omgevingsvergunning verleend. Ten aanzien van de grondwal heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat daarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, omdat het niet valt onder het verbod van het aanlegvergunningenstelsel.
4. De gronden van het voorliggende verzoek richten zich tegen de aanleg van de nutsleidingen en de riolering alsmede tegen verweerders standpunt dat de aanleg van de grondwal vergunningsvrij is. Voor zover het verzoek om een voorlopige voorziening ziet op schorsing van de verleende omgevingsvergunning d.d. 17 november 2020 voor de kap van 23 bomen op het perceel Brederoodseweg 41, 41a en 41c, heeft verzoekster dit bij brief van 9 augustus 2021 ingetrokken. Voor zover het verzoek om een voorlopige voorziening ziet op schorsing van de vaststelling van het bestemmingsplan, wordt dit behandeld door de Afdeling.
5. Verzoekster is eigenaar van een stuk grond waarover de nutsleidingen en de riolering moeten worden aangelegd. Zij kan daarom worden aangemerkt als belanghebbende bij deze procedure. Voor zover de gemachtigden van zowel verweerder als de derde partijen ter zitting anders hebben betoogd, worden zij daarin dan ook niet gevolgd.
De grondwal
6.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit is genomen naar aanleiding van de door Wibaut ingediende aanvraag van 28 juli 2020. Het werk waarop de aanvraag betrekking heeft wordt als volgt omschreven: ‘Uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen, zoals het afgraven en egaliseren van gronden en ondergrondse kabels en leidingen aanleggen’. Ter gelegenheid van de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening is namens Wibaut het standpunt ingenomen dat het nimmer haar bedoeling is geweest om de grondwal deel uit te laten maken van de aanvraag om een omgevingsvergunning. De aanvraag zag niet op de aanleg van een grondwal.
6.2
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Indien de grondwal wel deel uitmaakt van de aanvraag om een omgevingsvergunning had verweerder die aanvraag in zoverre moeten weigeren. De mededeling van verweerder dat voor de aanleg van de grondwal geen omgevingsvergunning nodig is, kan dan wel worden gelijkgesteld met een weigering waartegen voor verzoekster bezwaar open staat. Dit is evenwel anders indien Wibaut moet worden gevolgd in haar stelling dat de aanvraag niet mede betrekking had op de aanleg van de grondwal. Gelet op de stellige mededeling van Wibaut ter zitting houdt de voorzieningenrechter het er voorshands voor dat daarvan geen sprake is geweest, althans dat Wibaut niet heeft beoogd om ook voor de aanleg van de grondwal een omgevingsvergunning aan te vragen. In dat geval moet de mededeling van verweerder dat voor de aanleg geen vergunning nodig is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden gekwalificeerd als een informatieve mededeling dat de aanleg daarvan omgevingsvergunningvrij is. De voorzieningenrechter zal het er voorshands voor houden dat verweerders standpunt in zoverre een ambtshalve gegeven bestuurlijk rechtsoordeel betreft. Zo’n rechtsoordeel is in beginsel niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In uitzonderingssituaties moet een bestuurlijk rechtsoordeel, hoewel dat geen rechtsgevolg heeft, omwille van de rechtsbescherming met een besluit worden gelijkgesteld. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkene onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van de rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit, met name betreffende handhaving of vergunningverlening, bij de bestuursrechter aan de orde te stellen (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2019:4242). Van een dergelijke situatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenwel geen sprake.Verzoekster kan, indien wordt begonnen met de aanleg van een grondwal, een handhavingsverzoek indienen, hetgeen in dit geval de aangewezen ingang is tot een eventuele bestuursrechtelijke procedure. Tegen verweerders beslissing daarop staat bezwaar open (Zie bijvoorbeeld ECLI:NLRBOVE:2018:4617).
6.3
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen reden is om op dit punt de verzochte voorlopige voorziening te treffen.
De nutsvoorzieningen en de riolering.
7.1
Het verzoek om een voorlopige voorziening is er verder op gericht de omgevingsvergunning die de aanleg van de ondergrondse voorzieningen mogelijk maakt te schorsen. Daartoe heeft verzoekster -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de aanleg van de nutsvoorziening en riolering een aantasting betekent van de archeologische waarden van het gebied en dat er daarnaast sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering omdat de aanleg voor een deel staat gepland op gronden die in eigendom zijn van verzoekster.
7.2
Vast staat dat het tracé van de nutsvoorziening en de riolering deels gepland staat op gronden in eigendom van verzoekster. Voorts neemt de voorzieningenrechter voorshands als vaststaand aan dat de gronden waar de ondergrondse infrastructuur zal worden aangelegd zowel in het bestemmingsplan Brederoodseweg 41 (bestemming: Waarde - Archeologie; artikel 6 van de planvoorschriften) als in het bestemmingsplan Duingebied (bestemming: Waarde - Archeologie - 2; artikel 18 van de planvoorschriften) mede zijn bestemd voor behoud, bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7.3
Wibaut heeft door archeologenbureau Argo twee onderzoeken laten verrichten; een archeologisch bureauonderzoek neergelegd in een rapport opgesteld in oktober 2015 alsmede een inventariserend veldonderzoek (boringen) aan de Brederoodseweg 41, neergelegd in een rapport opgesteld in maart 2016.
7.4
Verweerder heeft in het bestreden besluit naar deze rapportages verwezen. Bij het Inventariserend Veldonderzoek zijn in totaal 11 boringen geplaatst met een maximale diepte van 2.0 meter -maaiveld. De uitkomst van dit onderzoek is het advies om bij grondverzet vanaf 75 cm onder het huidige maaiveld (3,76 m +NAP) en een oppervlakte van meer dan 100 m2 de werkzaamheden archeologisch te laten begeleiden. De voorzieningenrechter begrijpt het ter zitting nader toegelichte standpunt van verweerder aldus dat hij de aanleg van de nutsvoorzieningen en de riolering toelaatbaar acht omdat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar zijn oordeel in voldoende mate zijn vastgesteld en dat eventuele archeologische waarden gelet op voornoemde rapportages van Argo door de aanleg niet zullen worden geschaad. Mogelijke schade kan -aldus verweerder- worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften en beperkingen gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, waarbij verweerder heeft aangegeven dat een deel van de aanleg ziet op vervanging van reeds bestaande ondergrondse leidingen.
7.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor zover de aanleg van de nutsvoorzieningen en de riolering zal plaatsvinden op gronden die niet aan verzoekster toebehoren er vooralsnog geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen. Daarbij is met name van belang dat verweerder -anders dan verzoekster lijkt te betogen- voldoende rekening heeft gehouden met de archeologische waarden van de grond in kwestie. Uit de door archeologisch expertisebureau Argo verrichte boringen blijkt dat het perceel ‘in het subrecente verleden’ is opgehoogd met een pakket humeus zand met een gemiddelde dikte van 75 centimeter en dat daaronder in beginsel archeologische vondsten kunnen worden verwacht maar dat deze naar verwachting gelet op de natte omstandigheden niet of slechts in geringe mate zullen bestaan uit archeologische sporen maar wel kunnen losse vondsten worden verwacht, aldus Argo (zie het rapport van maart 2016). Om die reden heeft Argo geadviseerd om bij grondverzet vanaf 75 cm onder maaiveld en bij een oppervlakte van 100 m2 de werkzaamheden archeologisch te laten begeleiden, welk advies verweerder blijkens het vorenstaande heeft overgenomen door het opnemen van een voorschrift ter zake in de omgevingsvergunning. Gelet hierop zijn er geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat met de verleende omgevingsvergunning onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Voor zover verzoekster anders heeft betoogd, wordt zij daarin niet gevolgd.
7.6
Voor zover de aanleg van de nutsvoorzieningen en de riolering dient plaats te vinden op gronden die in eigendom zijn van verzoekster, staat gelet op het verhandelde ter zitting
genoegzaam vast dat verzoekster niet van zins is om Wibaut toestemming te verlenen om dat deel van het tracé aan te leggen. In zoverre bestaat er derhalve geen noodzaak om het bestreden besluit op dit punt te schorsen. Wibaut kan immers wegens het ontbreken van een privaatrechtelijke toestemming dat deel van het tracé niet aanleggen. Wibaut zal zich mitsdien eerst tot de civiele rechter moeten wenden.
8.1
Het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dat ziet op schorsing van de omgevingsvergunning waarmee de aanleg van de nutsvoorzieningen en de riolering is vergund, zal daarom ook worden afgewezen.
8.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2021.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.