3.3.2Bewijsmotivering
Op grond van de bewijsmiddelen en overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 februari 2017 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland [slachtoffer] , de moeder van de verdachte van destijds 87 jaar oud, hierna te noemen: [slachtoffer] , wegens haar lichamelijke en/of geestelijke toestand onder bewind en mentorschap gesteld. Wegens de verstoorde familieverhoudingen, het onderlinge wantrouwen en het gebrek aan communicatie binnen de familie, is niet de verdachte, maar een onafhankelijke professionele bewindvoerder en mentor benoemd, in de persoon van [naam 1]
Na de benoeming heeft de verdachte herhaalde verzoeken ingediend tot ontslag van [naam 1] als bewindvoerder en mentor, welke verzoeken zijn afgewezen. Op
4 december 2017 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland bepaald dat tot
1 juli 2018 geen nieuwe verzoeken van de verdachte tot ontslag van de bewindvoerder en mentor in behandeling zullen worden genomen.
Op 19 december 2017 heeft de verdachte [slachtoffer] opgehaald uit de zorginstelling waar zij op dat moment tijdelijk verbleef en naar haar eigen huis gebracht, waar de verdachte haar zou gaan verzorgen. Naar aanleiding hiervan heeft [naam 1] een melding wegens oudermishandeling gedaan bij Veilig Thuis. Na onderzoek heeft Veilig Thuis geconcludeerd dat het vermoeden van ouderenmishandeling is bevestigd en dat door verdachtes handelen een ernstig risico ontstaat op onvoldoende professionele zorg voor [slachtoffer] .
Op 4 januari 2018 heeft de verdachte, zonder overleg met de mentor, artsen en andere familieleden, [slachtoffer] meegenomen naar Thailand. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis in kort geding van 30 april 2018 de verdachte
– onder bepaling van een dwangsom – geboden [slachtoffer] binnen 30 dagen te laten terugkeren naar haar woning in Nederland. In het vonnis is overwogen dat de wijze waarop de verdachte zich tot dan toe ten opzichte van de onderbewindstelling en het mentoraat van [slachtoffer] heeft opgesteld, het predicaat obstructie verdient.
Op 29 juni 2018 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland het bewind en mentorschap omgezet in een ondercuratelestelling van [slachtoffer] en [naam 1] benoemd als curator. In de beschikking is overwogen dat door de slechte familieverhoudingen een onwerkbare situatie is ontstaan en dat het bewind en mentorschap niet afdoende is gebleken om [slachtoffer] de zorg te laten ontvangen die zij nodig heeft.
Op 20 juli 2018 heeft dr. [naam 2] , arts, op verzoek van de curator en mede in opdracht van Veilig Thuis, een medische rapportage opgemaakt betreffende de medische beoordeling van de wilsbekwaamheid van [slachtoffer] . In het rapport staat vermeld dat bij [slachtoffer] sprake is van wisselend optredende ernstige stoornissen in het geheugen, in zowel de korte als lange termijn, en de oriëntatie in tijd. Op grond van de gevorderde psychogeriatrische beperkingen wordt [slachtoffer] niet in staat geacht zelfstandig haar zakelijke en persoonlijke belangen te behartigen en is zij aldus wilsonbekwaam. Wegens haar lichamelijke kwetsbaarheid en afhankelijke positie wordt [slachtoffer] bovenmatig beïnvloedbaar geacht. De gestelde diagnose van vasculaire dementie, mogelijk mengbeeld, wordt ondersteund. De geïndiceerde zorgzwaarte van beschermd wonen met intensieve dementiezorg wordt passend geacht bij haar situatie. Objectief medisch gezien is het niet langer verantwoord en niet in het belang van [slachtoffer] om in de thuissituatie zorg te blijven organiseren.
Op 17 januari 2019 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen verleend om [slachtoffer] in een verpleeginrichting te doen opnemen en verblijven tot en met 17 juli 2019. In de beschikking is overwogen dat uit de geneeskundige verklaring van 26 november 2018 en het verhoor ter zitting is gebleken dat [slachtoffer] lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, te weten vasculaire dementie, differentiaal diagnose mengvorm van dementie. Voormelde stoornis van de geestvermogens doet [slachtoffer] onder meer het gevaar veroorzaken dat zij maatschappelijk te gronde gaat. Sinds de verdachte medio 2016 bij [slachtoffer] is ingetrokken, ontbreekt het zicht op haar gezondheidstoestand en haar functioneren. Sindsdien krijgt de tot dan toe ingezette hulpverlening geen toegang meer tot [slachtoffer] en gaat zij niet meer naar de geïndiceerde dagopvang. Ook de curator kan aan haar taak geen uitvoering geven door toedoen van de verdachte. De verdachte heeft de zorg naar eigen zeggen zelf georganiseerd, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om het gevaar weg te nemen. Sinds een jaar is er helemaal geen contact meer met de andere zoon en dochter. Zij worden door de verdachte bij [slachtoffer] weggehouden. De weigering van de verdachte om tot samenwerking te komen, [slachtoffer] deel te laten nemen aan de geïndiceerde zorg en diverse betrokkenen (onder wie de curator) toegang tot haar te geven, terwijl dat noodzakelijk is om voormeld gevaar te doen wijken, zijn zo langdurig en hardnekkig dat het gevaar op geen andere wijze kan worden afgewend dan door opname van [slachtoffer] in een verpleeginrichting.
Op 29 januari 2019 zou [slachtoffer] in haar woning gelegen aan de [adres 3] worden opgehaald om haar te laten opnemen in de zorginstelling [naam 3] in Purmerend. [slachtoffer] en de verdachte waren echter niet thuis. Op 30 januari 2019 was er wederom niemand aanwezig in de woning. De curator heeft op verschillende momenten middels telefoon en email contact gezocht met de verdachte, maar hierop werd niet gereageerd. Noch de curator noch de broer en zus van de verdachte waren op de hoogte van de verblijfplaats van [slachtoffer] . De politie heeft vergeefs het adres van [slachtoffer] en andere mogelijke verblijfplaatsen bezocht op zoek naar [slachtoffer] . Op 31 januari 2019 worden de verdachte en [slachtoffer] aangetroffen in de woning van medeverdachte [naam 4] , een kennis van de verdachte, gelegen aan de [adres 4] .
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat bovengenoemde rechterlijke machtiging was verleend en dat deze na verstrijken van twee weken niet meer ten uitvoer kon worden gelegd. De verdachte heeft [slachtoffer] meegenomen naar de woning van medeverdachte [naam 4] en was van plan om daar samen met [slachtoffer] te verblijven totdat de termijn van de rechterlijke machtiging zou zijn verstreken, zodat er opnieuw onderzoek moest worden gedaan naar de geestelijke gesteldheid van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat de verdachte opzettelijk heeft belet dat [slachtoffer] zou worden opgenomen in een verpleeginrichting. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen in strijd met de verleende rechterlijke machtiging en dus wederrechtelijk gehandeld, maar tevens, gelet op het bovenstaande, een voor [slachtoffer] (potentieel) levensbedreigende situatie doen ontstaan. De rechterlijke machtiging was immers verleend, omdat de stoornis van de geestvermogens van [slachtoffer] gevaar voor haar deed veroorzaken en dit gevaar op
geen enkele andere wijzekon worden afgewend dan door opname van [slachtoffer] in een verpleeginrichting. De verzorging die de verdachte bood was volgens de rechtbank onvoldoende om dit gevaar te doen wijken. Door [slachtoffer] desondanks mee te nemen naar en te laten verblijven op een onbekende locatie, waar de curator, hulpverlening en de andere familieleden haar niet konden bereiken, heeft de verdachte deze anderen belet [slachtoffer] uit die (potentieel) levensbedreigende situatie te halen. [slachtoffer] kon zich ook niet zelf aan deze situatie onttrekken, omdat zij zich in een volledig (van de verdachte) afhankelijke positie bevond. Wegens haar lichamelijke kwetsbaarheid kon zij niet zelfstandig de woning verlaten. Gelet op de bij haar vastgestelde vasculaire dementie, was zij tevens psychisch afhankelijk van de verdachte. [slachtoffer] kon immers niet langer in staat worden geacht om zelfstandig haar wensen te bepalen, de reikwijdte en mogelijke gevolgen van haar beslissingen te overzien en haar belangen te behartigen. Het is uiteindelijk aan optreden van de politie en niet aan de verdachte te danken geweest dat aan de situatie een einde is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met de belangen van [slachtoffer] . De situatie zoals hierboven is geschetst en de omstandigheden waaronder de verdachte [slachtoffer] heeft meegenomen, maken dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat [slachtoffer] niet in staat kon worden geacht haar wil te bepalen ten aanzien van de beslissing om al dan niet in een verpleeginrichting te verblijven, of zelfs zou hebben laten blijken dat verdachtes handelen in overeenstemming was met haar (eigen) wil, doet daaraan niet af.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.