ECLI:NL:RBNHO:2021:7965

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
C/15/319893 / FA RK 21-4224
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in klacht over regulier medisch handelen onder de Wet zorg en dwang

Op 8 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klacht ex artikel 56c van de Wet zorg en dwang (Wzd). De klacht was ingediend door de moeder en mentor van betrokkene, die zich beklaagde over onvrijwillige zorg in de vorm van een inwendig onderzoek dat op 12 januari 2021 had plaatsgevonden. De vertegenwoordigster stelde dat er geen toestemming was gegeven voor dit onderzoek en dat betrokkene, die functioneert op het niveau van een zesjarige, niet in staat was om toestemming te geven of zich te verzetten tegen het onderzoek. De Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg (KCOZ) had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van onvrijwillige zorg, omdat de handelingen in het kader van de Wet Geneeskundige Behandel Overeenkomst (WGBO) waren uitgevoerd en de artsen uitgingen van wilsbekwaamheid van betrokkene.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig was ingediend, maar oordeelde dat de klacht niet onder artikel 55 van de Wzd valt. De rechtbank concludeerde dat de medische handelingen die bij betrokkene zijn uitgevoerd, geen verband hielden met haar verstandelijke handicap en derhalve niet onder de Wzd vallen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om de klacht te beoordelen. De betrokkenheid van de vertegenwoordigster bij het welzijn van betrokkene werd erkend, maar dit leidde niet tot een andere conclusie over de bevoegdheid van de rechtbank. De beschikking werd openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 13 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
beslissing over een klacht ex artikel 56c van de Wet zorg en dwang (Wzd)
zaak-/rekestnr.: C/15/319893 / FA RK 21-4224
beschikking van de rechtbank van 8 september 2021,
op het ingediende verzoekschrift in de zaak van
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] , [woonplaats]
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat mr. B. Bos kantoorhoudende te Hoorn,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht. De klacht en het verzoekschrift zijn ingediend door de moeder tevens mentor van betrokkene, [mentor] , wonende te [woonplaats] , die in deze als vertegenwoordigster van betrokkene optreedt, hierna te noemen: de vertegenwoordigster.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten:
- het verzoekschrift met bijlagen, zoals dat op 19 juli 2021 is ontvangen door de informatiebalie van de rechtbank Noord-Holland en –na doorzending- bij de familiegriffie van deze rechtbank is ontvangen op 26 augustus 2021;
- het verweerschrift met bijlagen van ’s Heeren Loo, locatie [locatie] te [vestigingsplaats] , de zorgaanbieder van betrokkene, hierna te noemen: de zorgaanbieder, ingekomen bij de rechtbank op 7 september 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
8 september 2021, in het gebouw van de rechtbank.
1.3.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • de vertegenwoordigster;
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • de arts voor verstandelijk gehandicapten, [arts voor verstandelijk gehandicapten] ;
  • de zorgmanager, [zorgmanager] ;
  • de jurist van ’s Heeren Loo, [jurist van 's Heeren Loo] ;
  • de cliënt vertrouwenspersoon Wzd, [vertrouwenspersoon Wzd] ;

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 13 juli 2009 heeft de rechtbank Noord-Holland het mentorschap ingesteld en is de vertegenwoordigster als mentor van betrokkene benoemd.
2.2.
De vertegenwoordigster heeft bij de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg (KCOZ) geklaagd (voor zover hier nog van belang) dat er onvrijwillige zorg in de vorm van een inwendig onderzoek d.d. 12 januari 2021 bij betrokkene is uitgevoerd waarvoor de vertegenwoordigster geen toestemming heeft gegeven.
2.3.
De KCOZ heeft –kort en zakelijk weergegeven- in de beslissing van 17 juni 2021 geoordeeld dat geen sprake is geweest van onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2 Wzd juncto artikel 10 Wzd en/of 15 Wzd. De KCOZ overweegt dat deze handelingen in het kader van de Wet Geneeskundige Behandel Overeenkomst (hierna: WGBO) zijn uitgevoerd, conform de WGBO in het dossier zijn opgetekend en dat de verpleegkundig specialist en de arts uitgingen van (wilsbekwame) toestemming van betrokkene. De vertegenwoordigster heeft haar stelling ter zake van wilsonbekwaamheid en/of verzet van betrokkene tegen de medische controles niet nader met feiten onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. De KCOZ concludeert dat de klacht niet onder artikel 55 Wzd valt te scharen. De KCOZ verklaart zich onbevoegd om de klacht te beoordelen.
2.4.
De vertegenwoordigster heeft in haar verzoekschrift, dat is gericht aan de rechtbank, aangevoerd dat zij het niet eens is met de beoordeling van de KCOZ ten aanzien van de klacht omdat zij van mening is dat betrokkene wilsonbekwaam is ter zake het verrichten van medische handelingen en dat een zorgaanbieder uitsluitend in noodsituaties kan beslissen om een medische behandeling bij betrokkene te verrichten, zonder eerst de vertegenwoordigster, voorafgaand aan de medische behandeling hierover te informeren en/of consulteren. De vertegenwoordiger is van mening dat de uitspraak van de KCOZ niet passend is bij de ingediende klacht en verzoekt de rechtbank de uitspraak ten aanzien van de klacht te vernietigen.

3.De standpunten van belanghebbenden

3.1.
Ter zitting heeft de vertegenwoordigster – kort en zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - aangegeven dat zij van mening is dat betrokkene niet (wils)bekwaam was om toestemming te geven aan de arts om het betreffende medische onderzoek te verrichtten en dat betrokkene niet in staat was om zich te verzetten tegen het onderzoek. De vertegenwoordigster is van mening dat zij, als mentor en moeder van betrokkene, voorafgaande het onderzoek geïnformeerd had moeten worden en dat zij om toestemming had moeten worden gevraagd ter zake de betreffende medische behandeling.
3.2.
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting aangegeven dat de vertegenwoordigster de mentor van betrokkene is geworden omdat betrokkene functioneert op het niveau van een zesjarige. Betrokkene heeft aan de advocaat verteld dat zij ’s Heeren Loo geen leuke plek vond om te verblijven en dat de begeleiding daar niet lief was. Zij heeft de medische behandeling als vervelend ervaren en zij heeft om haar moeder gevraagd, maar daar kon niet op worden gewacht. De vertegenwoordigster is als mentor gepasseerd. Dat er nog geen zorgplan was zou juist voor extra alertheid moeten zorgen.
3.3.
Namens de zorgaanbieder is – kort en zakelijk weergegeven – ter zitting aangegeven dat het betreffende medische onderzoek een louter medische context had. Er was bloedverlies bij betrokkene geconstateerd en er moest onderzocht worden waar dit vandaan kwam. Omdat het ging om reguliere zorg heeft het onderzoek plaatsgevonden door de huisarts en niet door de arts voor verstandelijk gehandicapten. Daarnaast zijn mensen met een handicap in de basis wilsbekwaam en het is aan de dokter ter zake die ene behandeling om de wilsonbekwaamheid te beoordelen. Het medische onderzoek van betrokkene is volgens de professionele standaard uitgevoerd. Normaal gesproken ligt in het zorgplan vast onder welke omstandigheden de vertegenwoordigster wordt geïnformeerd en op welk moment. In dit geval was het zorgplan door een moeizame samenwerking met de vertegenwoordigster nog niet gereed. Er waren dus nog geen afspraken over het informeren van de vertegenwoordigster over dit soort reguliere medische handelingen.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het verzoekschrift binnen
de in artikel 56c, tweede lid, van de Wzd gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend. Het verzoek dient –voor zover hier van belang- te worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de KCOZ aan de vertegenwoordigster is meegedeeld. Nu de uitspraak van het KCOZ op 17 juni 2021 is vastgelegd en de vertegenwoordigster op 19 juli 2021 haar verzoekschrift heeft ingediend bij de informatiebalie van de rechtbank Noord-Holland is het verzoekschrift binnen de wettelijke termijn ingediend.
4.2
Vervolgens is de vraag of sprake is van een klacht die valt binnen het bereik van de Wzd, oftewel of de rechtbank bevoegd is om over de klacht te oordelen. Op grond van artikel 55 van Wzd kan (voor zover hier van belang) worden geklaagd over de uitvoering van onvrijwillige zorg. In artikel 2 van Wzd wordt vervolgens uitgelegd wat onder onvrijwillige zorg wordt verstaan. De rechtbank overweegt dat een medische handeling ter behandeling van een somatische aandoening blijkens deze bepaling slechts onder het begrip ‘onvrijwillige zorg’ valt wanneer er een verband is met (‘vanwege’) de verstandelijke handicap van de betrokkene. In dit geval is betrokkene vaginaal en rectaal onderzocht om de oorzaak van bloedverlies te achterhalen. Van een verband met haar verstandelijke handicap is geen sprake. De medische handelingen die bij betrokkene zijn uitgevoerd vallen naar het oordeel van de rechtbank dus niet binnen het bereik van de Wzd. Het betreft regulier medisch handelen in het kader van de WGBO. De rechtbank concludeert dat de klacht niet onder artikel 55 van de Wzd kan worden geschaard en verklaart zich onbevoegd om de klacht te beoordelen.
4.3
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Ter zitting is duidelijk geworden dat de vertegenwoordigster zeer betrokken is bij het welzijn van betrokkene en veel om haar geeft. Het feit dat zij niet voorafgaand aan het medisch handelen is geconsulteerd door de zorgaanbieder, heeft haar geraakt en teleurgesteld. Betrokkene woont inmiddels niet meer bij de zorgaanbieder, maar de vertegenwoordigster heeft de klacht toch doorgezet omdat zij excuses wil en wil voorkomen dat andere cliënten van de zorgaanbieder in eenzelfde situatie terecht komen. In dit verband heeft de zorgaanbieder op de zitting uitgesproken kritisch naar het eigen handelen te willen kijken en in de toekomst in een vergelijkbare situatie nadrukkelijk in ogenschouw te zullen nemen op welke wijze de vertegenwoordiger betrokken kan worden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 september 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.