ECLI:NL:RBNHO:2021:7900

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
15/166560-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag en verlaten van de plaats van het ongeval

Op 2 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 23 mei 2020 te Wijdewormer. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft met een snelheid van ongeveer 180 km per uur gereden waar 120 km per uur was toegestaan. Na de aanrijding, waarbij het slachtoffer om het leven kwam, heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten en zich enkele uren aan de politie onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot het dodelijke ongeval. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 3 jaren. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk onder invloed van alcohol was en dat zijn rijgedrag de oorzaak was van het ongeval. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de emotionele toestand van de verdachte en zijn psychische klachten, maar oordeelde dat dit niet afdoet aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/166560-20 (P)
Uitspraakdatum: 2 september 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw
mr. Q. Overeijnder, advocaat te Monnickendam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 mei 2020 te Wijdewormer, gemeente Wormerland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A7, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door -na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid te rijden en (met grote impact) tegen een voor hem rijdende personenauto (merk Fiat, [kenteken] ) te botsen of aan te rijden, waardoor de inzittende van die personenauto (merk Fiat) (genaamd [het slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2020 te Wijdewormer, gemeente Wormerland als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Mercedes, [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A7, met een niet toegestane, althans een zodanig (onverantwoord) hoge snelheid, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en hij is opgebotst of aangereden tegen een voor hem rijdende personenauto (merk Fiat, [kenteken] ), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 23 mei 2020 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto, merk Mercedes, [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,79 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
3
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Wijdewormer, gemeente Wormerland op/aan de Rijksweg A7, op of omstreeks 23 mei 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [het slachtoffer] ) is gedood, dan wel letsel en/of schade aan een ander is toegebracht en/of daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het rijden onder invloed, zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair en onder feit 2, heeft de officier van justitie in de kern aangevoerd dat de verklaring van de verdachte – inhoudende dat hij pas ná het ongeval heeft gedronken – niet aannemelijk is geworden, nu die niet wordt ondersteund door andere stukken in het dossier. De verklaring van de verdachte dat hij na het ongeval een paar flesjes bier en een slok vieux heeft genomen, past niet bij de uitkomst van het bloedonderzoek. Ondanks deze hoeveelheid alcohol, blijkt uit het aanvankelijke alcoholonderzoek immers dat de gemeten alcohol in het bloed van de verdachte onder de toegestane grenswaarde is gebleven, hetgeen niet past bij de beweerdelijke hoeveelheid. Uit de herberekening van de bloedalcoholconcentratie volgt dat het bloedalcoholgehalte van de verdachte op het tijdstip van het ongeval waarschijnlijk tussen de 0,79 en 1,34 mg/ml heeft gelegen. De officier van justitie is uitgegaan van het meest gunstige uitgangspunt voor de verdachte, te weten een promillage van 0,79 mg/ml, hetgeen een strafbare hoeveelheid betreft.
De verklaring van de verdachte dat hij na het ongeval een paar flesjes bier en een slok vieux heeft genomen, past niet bij de uitkomst van het bloedonderzoek Ook zijn verklaring over de ‘schriksnuif’ coke past niet bij de bevindingen uit het onderzoek omdat er geen actieve aanwezigheid van cocaïne is aangetroffen. Verder sluit de verklaring van de verdachte niet aan bij de verklaring van de vriend van de verdachte, [de getuige] , die heeft verklaard dat hij de verdachte na het ongeval niet heeft zien drinken. Dat de partner van de verdachte heeft verklaard dat zij de verdachte niet heeft zien drinken, doet daar volgens de officier van justitie niet aan af omdat de verdachte voor het ongeval nog langs zijn woning is gegaan en niet duidelijk is of en wat hij daar heeft (in)genomen. De officier van justitie gaat ervan uit dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval een hoeveelheid alcohol heeft genuttigd die hoger lag dan de toegestane hoeveelheid en die de rijvaardigheid negatief heeft beïnvloed.
3.2
Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 3 heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 aangevoerd dat uit het dossier niet onomstotelijk naar voren komt dat de verdachte onder invloed van alcohol was ten tijde van het delict. De raadsvrouw verwijst daartoe naar de verklaring van de partner van de verdachte die verklaart dat de verdachte bij haar thuis niet heeft gedronken. De verdachte heeft pas ná het ongeval, toen hij in de loods was een schrikborrel en twee snuiven coke genomen. [de getuige] heeft dit niet gezien.
Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er, gelet op het sectierapport betreffende het slachtoffer, een kans bestaat dat bij het slachtoffer sprake was van een verminderd bewustzijn als gevolg van mogelijke ziekelijke hartafwijkingen. Daarnaast volgt uit het dossier dat een knipperlicht van de auto van het slachtoffer stuk was. Gelet op het bovenstaande kan niet worden uitgesloten dat het slachtoffer, onder invloed van een verminderd bewustzijn met veel lagere snelheid afwijkend verkeersgedrag heeft vertoond en dat hij wellicht geen richting heeft aangegeven.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de telefoongegevens van de verdachte volgt dat hij tussen 0:35:32 uur en 0:35:34 uur drastisch snelheid heeft geminderd, te weten van 179 km per uur naar 134 km per uur. Het ongeluk zou volgens het dossier echter om 00:37 uur hebben plaatsgevonden. Mogelijk heeft de verdachte vaart geminderd bij het zien van de auto van het slachtoffer. Bij die stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat de verdachte met hoge en onverantwoorde snelheid heeft gereden tijdens de impact van de aanrijding.
Tot slot heeft de raadsvrouw opgemerkt dat uit het dossier volgt dat de wegverlichting op de A7 tussen de bewuste hectometerpaaltjes, anders dan vermeld in de rapportage ‘onderzoek plaats ongeval’, niet brandde. Dit kan ten tijde van het ongeval mogelijk een rol bij het zicht op de weg hebben gespeeld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Veroordeling feit 1 primair en feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW) en de onder 3 ten laste gelegde overtreding van artikel 7 van de WVW, op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de hierna volgende bewijsmotivering.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op zaterdag 23 mei 2020, ongeveer een half uur na middernacht, vond op de Rijkssnelweg A7 te Wijdewormer een aanrijding plaats tussen de personenauto van de verdachte en de personenauto van het slachtoffer. De auto van de verdachte (Mercedes) is met de voorzijde de achterzijde van de kofferbak van de auto van het slachtoffer (Fiat) binnengereden. Ten tijde van het ter plaatse komen van de hulpdiensten was het slachtoffer reeds overleden. De verdachte werd niet op de plaats van het ongeval aangetroffen.
De ongevalslocatie bevond zich op een recht of nagenoeg recht weggedeelte, bestaande uit twee rijbanen, te weten één rijbaan richting Hoorn en één rijbaan richting Amsterdam.
Zowel de verdachte als het slachtoffer reden op de rijbaan richting Amsterdam. Deze rijbaan was onderverdeeld in twee rijstroken. Rechts van de rijstroken lag een vluchtstrook.
De rijstroken waren van elkaar gescheiden door een onderbroken deelstreep. De wettelijk toegestane maximumsnelheid ter plaatse bedroeg 120 kilometer per uur. Uit het proces-verbaal van ‘onderzoek plaats ongeval’ blijkt dat er geen bijzondere verkeersmaatregelen van kracht waren, dat het wegdek droog was en geen oneffenheden vertoonde die van invloed zijn geweest op het ontstaan van het ongeval, de straatverlichting in werking was en ten tijde van het ongeval geen sprake was van zichtbelemmerende obstakels of omstandigheden. Ook de betrokken voertuigen verkeerden, voor zover kon worden vastgesteld, rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken of afwijkingen die van invloed waren of kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Uit de data van de telefoon van de verdachte is naar voren gekomen dat de verdachte enkele seconden voor het ongeval met een snelheid van (ongeveer)183 kilometer per uur heeft gereden.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte de plaats van het ongeval kort daarna heeft verlaten. De verdachte heeft zich ongeveer twee uur later telefonisch bij de politie gemeld, waarna hij is aangehouden.
Tot slot is uit het onderzoek gebleken dat de verdachte de desbetreffende nacht na een woordenwisseling met zijn partner in emotionele toestand met zijn auto is weggereden.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, dient – anders dan door de raadsvrouw is betoogd – te worden geconcludeerd dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat daarmee een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [het slachtoffer] is gedood. Daar komt bij dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander zou zijn gedood dan wel een ander letsel of schade zou zijn toegebracht.
3.3.3
Partiële vrijspraak feit 1 primair en vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval alcoholhoudende drank heeft gebruikt. De verdachte zal om die reden partieel worden vrijgesproken van feit 1 primair en integraal worden vrijgesproken van feit 2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het ongeval geen alcohol heeft gedronken, maar dat hij ná het ongeval in de loods van [de getuige] twee flesjes bier en een paar slokken vieux heeft gedronken.
Uit de telefoongegevens van de verdachte volgt dat hij tussen 1.18 uur en het moment van zijn aanhouding, 2.51 uur, in de loods aanwezig was. Niet valt uit te sluiten dat de verdachte in die tijdsspanne voornoemde hoeveelheid alcohol tot zich heeft genomen.
[de getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte na het ongeval niet heeft zien drinken. Uit die verklaring volgt verder dat de getuige op enig moment is gaan slapen en wakker werd gemaakt door de verdachte. Hieruit leidt de rechtbank af dat de getuige niet continu zicht heeft gehad op de verdachte. Gelet daarop valt niet uit te sluiten dat de verdachte de flesjes bier en de slokken vieux heeft gedronken terwijl [de getuige] lag te slapen.
Uit de herberekening van de bloedalcoholconcentratie van de verdachte zoals die is uitgevoerd door het NFI volgt dat de concentratie alcohol in het bloed van de verdachte ten tijde van het ongeval 0,79 tot 1,34 milligram per milliliter was, hetgeen een strafbare hoeveelheid betreft. Het NFI is uitgegaan van de aanname dat ná het ongeval geen inname van alcohol heeft plaatsgevonden. Nu de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet zonder meer kan uitgaan van de aanname dat ná het ongeval geen inname van alcohol heeft plaatsgevonden, volgt de rechtbank de conclusie uit de herberekening niet.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat de verklaring van de verdachte - dat hij een paar flesjes bier en een slok vieux heeft gedronken - niet past niet bij de uitkomst van het rapport ‘alcohol en drugs in het verkeer’. Uit het rapport volgt dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding een toegestane hoeveelheid van 0,42 milligram per milliliter alcohol in zijn bloed had. De rechtbank kan echter op basis van het dossier niet uitsluiten dat deze aangetroffen (en toegestane) hoeveelheid alcohol in het bloed van de verdachte past bij de door de verdachte geschetste hoeveelheid alcohol die hij verklaart te hebben gedronken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van alle onderdelen van de tenlastelegging die zien om de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval alcohol heeft gedronken. Dit betreffen het bestanddeel van feit 1 primair en feit 2.
3.3.4
Bespreking van de bewijsverweren
Slachtoffer onwel geworden?
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsvrouw inhoudende dat niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer, onder invloed van een verminderd bewustzijn afwijkend verkeersgedrag heeft vertoond. Uit het ‘onderzoek plaats ongeval’ volgen immers geen aanknopingspunten die het door de raadsvrouw geschetste scenario - dat het slachtoffer mogelijk onbewust is opgetrokken vanaf de vluchtstrook vanuit stilstand of al rijdend is gaan slingeren, zonder daarbij richting aan te geven - bevestigen. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de patholoog niet volledig heeft uitgesloten dat voorafgaand aan het voorval bij het slachtoffer sprake zou kunnen zijn geweest van een verminderd bewustzijn door ziekelijke hartafwijkingen, het dossier verder geen ondersteuning biedt voor het standpunt van de raadsvrouw.
Kapot knipperlicht en/of niet werkende straatverlichting?
De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de verweren van de raadsvrouw inhoudende dat de auto van het slachtoffer een kapot knipperlicht had en dat de wegverlichting ter hoogte van de plaats van het misdrijf niet naar behoren functioneerde. In het geval daarvan al sprake mocht zijn, doet dat niets af aan de gedragingen van de verdachte op basis waarvan de schuld aan het ongeval is vastgesteld, te weten het in emotionele toestand, in de nacht, met excessief hoge snelheid van (ongeveer) 183 km per uur (waar slechts 120 km per uur was toegestaan) rijden.
Snelheidsvermindering door tijdig anticiperen?
Tot slot verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw inhoudende dat de verdachte tussen 0:35:32 uur en 0:35:34 uur, dus vlak voor het ongeval dat om 00:37 uur zou hebben plaatsgevonden drastisch zijn snelheid heeft verminderd omdat hij anticipeerde op het slachtoffer dat voor hem reed. Anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd, volgt uit het dossier dat de melding van het ongeval om 00:37 uur is gedaan. Het ongeval moet dus kort daarvoor hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat er om die reden van uit dat de snelheidsvermindering enkel valt te verklaren door het ongeval zelf. Bovendien heeft de verdachte op geen enkel moment tijdens zijn verhoren bij de politie of ter terechtzitting verklaard dat hij op de auto van het slachtoffer heeft geanticipeerd door vaart te minderen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 23 mei 2020 te Wijdewormer, gemeente Wormerland als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A7, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid te rijden en met grote impact tegen een voor hem rijdende personenauto (merk Fiat, [kenteken] ) te botsen of aan te rijden, waardoor de inzittende van die personenauto (genaamd [het slachtoffer] ) werd gedood;
3
hij als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Wijdewormer, gemeente Wormerland op de Rijksweg A7, op 23 mei 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [het slachtoffer] ) is gedood, dan wel letsel en/of schade aan een ander is toegebracht en/of daardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Ten aanzien van feit 3
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, en daarnaast tot een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte ten gevolge van het ten laste gelegde met PTSS is gediagnosticeerd en dat hij traumatherapie volgt. De reclassering ziet daarom verminderde mogelijkheden tot het door de verdachte laten ondergaan van detentie omdat het ingezette traject daarmee zou worden doorkruist. Dat zou negatieve gevolgen voor het psychisch welzijn van de verdachte kunnen hebben. De raadsvrouw heeft verzocht de bevindingen van de reclassering over te nemen en de verdachte te veroordelen tot een taakstraf dan wel tot een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De verdachte staat open voor begeleiding door de reclassering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten aanrijding met de bestuurder van een andere personenauto veroorzaakt, waarna het slachtoffer is komen te overlijden. Uit het dossier volgt dat de verdachte die nacht na een ruzie met zijn partner in emotionele toestand achter het stuur is gaan zitten. De verdachte heeft de maximum snelheid met maar liefst ongeveer 60 kilometer per uur overschreden door ongeveer 180 km per uur te rijden waar 120 km per uur was toegestaan. De klap tussen beide voertuigen moet enorm zijn geweest en het slachtoffer is hoogstwaarschijnlijk direct overleden. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij als bestuurder van een auto zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest en door zijn gedragingen een ander is komen te overlijden. Verkeersdeelnemers moeten op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de verkeersveiligheid zijn opgesteld. De verdachte heeft dat niet gedaan en daardoor is een ander wreed uit het leven gerukt. De nabestaanden van het slachtoffer – die ter terechtzitting aanwezig waren - gaan zichtbaar onder hevige emoties gebukt. De broer en de dochter van het slachtoffer, gesteund door de zoon van het slachtoffer, hebben ter terechtzitting hun eigen verklaringen en de verklaring van de moeder van het slachtoffer voorgelezen. Het verdriet dat daarin wordt omschreven was groot en duidelijk voelbaar.
Het is niet gebleven bij de hierboven omschreven gedragingen van de verdachte. De verdachte heeft ook de plaats van het ongeval verlaten en zich gedurende enkele uren aan het zicht van politie en justitie onttrokken. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij het slachtoffer, beklemd in zijn auto, heeft achtergelaten. Van een ieder wordt verwacht na een ongeval, waar mogelijk, hulp te bieden aan de slachtoffers daarvan. De verdachte heeft er echter voor gekozen zich door zijn partner te laten ophalen, zijn kleren te laten wassen, samen met een vriend naar de loods van die vriend te gaan, en zich pas daarna telefonisch bij de politie te melden. De rechtbank acht deze handelingen berekenend, zeer ernstig en laakbaar.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het voor de nabestaanden zeer onbevredigend moet zijn geweest dat de verdachte zich ter terechtzitting bij herhaling op een falend geheugen heeft beroepen ten aanzien van de gebeurtenissen voorafgaand, tijdens als na het ongeval.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte is veroordeeld ter zake van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (in 2019 en in 2020) in verband met forse snelheidsovertredingen (45-50 km per uur en 31-35 km per uur);
- de omstandigheid dat uit het dossier volgt dat de verdachte in 2014 een EMG-cursus heeft gevolgd, maar dat die hem er kennelijk niet van heeft weerhouden wederom veel te hard te rijden;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 30 juni 2021 van
[naam] ,als reclasseringswerker verbonden aan
Reclassering Nederland, waarin het recidiverisico als gemiddeld is ingeschat en waarin is geadviseerd om aan de verdachte – in het geval van een veroordeling – een (deels) voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen sancties
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het toepasselijke oriëntatiepunt voor overtreding van artikel 6 WVW betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden. Ten aanzien van overtreding van artikel 7 WVW is geen LOVS-oriëntatiepunt (voor volwassenen) geformuleerd. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij wat in de rechtspraak in vergelijkbare gevallen als straf is opgelegd.
De rechtbank is gebleken dat de verdachte als gevolg van het ten laste gelegde met psychische klachten kampt en heeft tijdens de beraadslaging stilgestaan bij het gegeven dat de reclassering verminderde mogelijkheden ziet tot het door de verdachte laten ondergaan van detentie omdat hij is gediagnosticeerd met PTSS en hij op dit moment traumatherapie ontvangt. Volgens de reclassering zou een detentiestraf dit traject doorkruisen en dat zou negatieve gevolgen voor het psychisch welzijn van de verdachte kunnen hebben. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om af te zien van oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft er oog voor dat de verdachte zijn leven een positieve wending probeert te geven door middel van therapie, maar daar staat tegenover dat een gevangenisstraf, gelet op de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, passend en geboden is. Met betrekking tot het bedrijf van de verdachte, gaat de rechtbank er vanuit dat de werkzaamheden van de verdachte (met enige creativiteit) kunnen worden opgevangen door anderen en het bedrijf in zijn afwezigheid voortgezet zal kunnen worden.
Hoofdstraf
Alles afwegende en daarbij in aanmerking nemend dat de rechtbank vrijspreekt van het gebruik van een niet toegestane hoeveelheid alcohol door de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 9 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 3 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van 3 jaren verbinden, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, een ambulante behandeling en een drugs-en alcoholverbod met controles noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarnaast ook de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd dat de verdachte zijn rijbewijs rechtens al is kwijt geweest.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat:
- de verdachte zich binnen vijf werkdagen (tussen 09.00 en 12.00 uur) na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73 te Zaandam en zich zal blijven melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de verdachte gedurende de proeftijd van drie jaar zijn behandeling, gericht op PTSS, bij Indigo of een soortgelijke zorgverlener voortzet. De behandeling duurt de gehele proeftijd, op tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, of zoveel korter als de reclassering in overleg met Indigo nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel van de behandeling zijn;
- de verdachte geen drugs en/of alcohol gebruikt en dat hij meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde
bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden(artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Voorwaarden daarbijzijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 en feit 3 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Broekhof, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. F.W. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.