ECLI:NL:RBNHO:2021:7899

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
15/324607-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met behulp van een mes door een bijna achttienjarige verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bijna achttienjarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot afpersing met een mes. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft op 23 december 2020 in Almere geprobeerd een nachtwinkel te overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, gekleed in donkere kleding en met een mes, de medewerkers van de winkel heeft bedreigd en hen heeft gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft de vordering van de Raad voor de Kinderbescherming om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen niet overgenomen, omdat de verdachte een first offender is en zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De rechtbank heeft in plaats daarvan een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de Jeugd- & Gezinsbeschermers en een behandelverplichting bij De Waag. De rechtbank heeft ook een werkstraf van tachtig uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-naleving. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die deels is toegewezen, met een bedrag van €1.000,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/324607-20 (P)
Uitspraakdatum: 13 september 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 30 augustus 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2020 te Almere tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] of aan een derde, te weten de
[winkel] winkel, toebehoorde,
- in [gezichts]bedekkende/donkere kleding en/of met een vuilniszak de [winkel]
winkel binnen is/zijn gegaan en/of
- naar/richting de kassa is/zijn gelopen en/of
- een mes [van ongeveer 30 cm] heeft/hebben gepakt/getrokken en/of met een mes
[dreigend] stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt naar,
althans in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , althans een mes heeft/hebben getoond aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of aan [benadeelde partij 3] en/of
- (daarbij) heeft/hebben geroepen/gezegd: "Kassa leeg, kassa leeg!!" en/of "Geef me
geld, geef me geld !!" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop en omdat door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 augustus 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij 1] d.d. 23 december 2020 (dossierpagina’s 122-124) en
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij 2] d.d. 23 december 2020 (dossierpagina’s 133-134).
De vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2020 te Almere tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te dwingen tot de afgifte van geld, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] of aan een derde, te weten de [winkel] winkel, toebehoorde,
- in [gezichts]bedekkende/donkere kleding en met een vuilniszak de [winkel]
winkel binnen zijn gegaan en
- naar de kassa zijn gelopen en
- hij een mes [van ongeveer 30 cm] heeft gepakt en met een mes
dreigend zwaaiende bewegingen heeft gemaakt naar, althans in de richting van die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en
- hij daarbij heeft geroepen: "Kassa leeg, kassa leeg!!" en/of "Geef me
geld, geef me geld!!",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven noch in de zwaarte van de zaak noch anderszins voldoende onderbouwing aanwezig te achten voor een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna ook te noemen: GBM) als geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Zij heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier (4) maanden met een proeftijd van twee (2) jaren. Daarbij heeft zij gevorderd als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna ook te noemen: de J&GB en/of de jeugdreclassering), een behandelverplichting bij De Waag en een verplichting mee te werken aan de begeleiding van de coach van Intensieve Forensische Aanpak (hierna ook te noemen: IFA) of een soortgelijke organisatie. Tevens heeft zij gevorderd deze voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van tachtig (80) uren, bij niet (naar behoren) verrichten te vervangen door veertig (40) dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Wat betreft de straf heeft de verdediging naar voren gebracht, dat verdachte in zijn leven al veel heeft meegemaakt. De Pro Justitia rapportage laat zien dat dit van invloed is geweest op zijn handelen. De verdediging kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie, waarbij ook de raadsman van mening is dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook te noemen: de Raad) onvoldoende heeft onderbouwd waarom een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd zou moeten worden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. De overval op de nachtwinkel was enkele dagen daarvoor op afstand gepland en verdachte is met een mes op zak en een rugzak met andere kleding van België naar Almere gereisd om het feit te plegen. In donkere kleding en met een mondkapje en een capuchon op is verdachte met zijn mededader de nachtwinkel ingestapt en heeft verdachte, zwaaiend met het mes, de medewerkers van de nachtwinkel dreigend gevraagd de kassa te legen. Dit alles met het oogmerk om de slachtoffers angst aan te jagen en hen zo te dwingen het geld uit de kassa af te geven. Enkel door het daadkrachtig optreden van één van de medewerkers van de nachtwinkel is er niets buit gemaakt en is het bij een poging gebleven.
Dit is een ernstig feit. Een afpersing, zeker met een mes, heeft niet alleen impact op de slachtoffers zelf maar veroorzaakt ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Verdachte en zijn mededader hebben alleen maar oog gehad voor hun eigen financiële voordeel en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van hun handelen voor anderen. Dat hieraan volledig voorbij is gegaan, neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd van 22 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage uitgebracht door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, gedateerd van 22 maart 2021.
De psycholoog heeft in deze rapportage aangegeven dat bij verdachte sprake is van een psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis (ongespecificeerd), gerelateerd aan ingrijpende gebeurtenissen in de gezinssituatie en zijn leven in Libanon. Verdachte kampt nog steeds met onverwerkte traumata, waarvan de symptomen in diverse situaties opkomen. Daarnaast is bij verdachte sprake van een gedragsstoornis (ongespecificeerd), waarvan de kenmerken die gezien worden bestaan uit een hoge mate van impulsiviteit en overtreding van regels. Tevens is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en narcistische kenmerken. Ten gevolge van de hechtingsproblematiek, vele wisselingen, weinig stabiliteit en de traumata is bij verdachte sprake van scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. Zonder ingrijpen zal deze problematiek volgens de psycholoog zich mogelijk kunnen ontwikkelen tot een persoonlijkheidsstoornis.
Gezien het structurele karakter van de problematiek was deze ook ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit aanwezig. Met name bij de aanloop naar het strafbare feit is doorwerking van de problematiek te zien. Zo voelde verdachte, bij het besef niet aan de behoefte van zijn vriendin te kunnen voldoen en dus uit angst voor afwijzing, de noodzaak om aan geld te komen. Vanuit de hechtingsproblematiek en ook de diverse traumatische ervaringen is immers sprake van een instabiel zelfbeeld. Ook houdt zijn angst voor afwijzing verband met de borderline en narcistische persoonlijkheidstrekken. Gelet hierop heeft de psycholoog geadviseerd om het feit aan verdachte (licht) verminderd toe te rekenen.
Voorts heeft de psycholoog aangegeven dat de risicofactoren die de kans op recidive verhogen met name zijn gelegen in de hoge mate van impulsiviteit en de beïnvloedbaarheid vanuit het instabiele zelfgevoel van verdachte. Behandeling wordt noodzakelijk geacht ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en om de kans op recidive te verlagen. Hierbij wordt door de psycholoog een individuele therapie bij een GGZ-instelling geadviseerd, gericht op de psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. In deze therapie dient ook aandacht te worden gegeven aan de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en narcistische kenmerken. Gezien de volwassen leeftijd van verdachte wordt met name individuele therapie geadviseerd, waarbij de moeder, gezien het feit dat verdachte thuiswonend is, zijdelings kan worden betrokken.
Als juridisch kader heeft de psycholoog de jeugdreclasseringsmaatregel geadviseerd met als voorwaarde het meewerken aan de behandeling. Door de begeleiding en de kaders behorend bij deze maatregel, zal het risico op vroegtijdige staking van de behandeling geminimaliseerd worden. Een gedragsbeïnvloedende maatregel wordt door de psycholoog niet geadviseerd.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bewezen verklaarde feit aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in (licht) verminderde mate.
- de over verdachte uitgebrachte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd van 24 augustus 2021, uitgebracht door [naam] .
In voornoemde rapportage komt onder meer naar voren dat verdachte heeft aangegeven dat hij spijt heeft van hetgeen hij heeft gedaan. Het was dom van hem en het had nooit mogen gebeuren. Het past volgens hem ook niet bij zijn persoonlijkheid om het verkeerde pad te kiezen. Hij probeert nu zijn fouten recht te zetten door zichzelf en zijn toekomst serieus te nemen. Verdachte is bereid om zijn excuses aan te bieden als het slachtoffer hiervoor open staat. De Raad heeft verdachte daarom aangemeld bij Perspectief Herstelbemiddeling, zodat hij hierbij kan worden begeleid.
Voorts blijkt uit de rapportage dat de Raad de kans op recidive als verhoogd inschat, gelet op het structureel aanwezig zijn van impulsiviteit en beïnvloedbaarheid vanuit een instabiel zelfgevoel. Zij kan zich vinden in het advies van de psycholoog en vindt behandeling bij De Waag, praktische begeleiding van een coach en de begrenzing en sturing vanuit de jeugdreclassering nodig. Verdachte is hiervoor gemotiveerd en zowel de behandeling bij De Waag als de begeleiding vanuit IFA zijn reeds gestart. De Waag heeft aangegeven dat een langdurige behandeling van zeven tot twaalf maanden wenselijk is. De Raad vindt het van belang dat dit behandeltraject stevig wordt geborgd en zij is van mening dat een gedragsbeïnvloedende maatregel – in plaats van de jeugdreclasseringsmaatregel – hiervoor het meest passend is. Een GBM kan effectief bijdragen aan het bevorderen van de verdere ontwikkeling van verdachte en het stoppen van zijn criminele carrière om verder afglijden te voorkomen. Bij de noodzakelijk geachte intensieve behandeling in een gedwongen kader, is het belangrijk dat verdachte een directe consequentie ervaart op de door hem gemaakte keuzes of crimineel gedrag. Verdachte lijkt gevoelig voor korte, corrigerende momenten (time-outs) en heeft de periode in voorarrest als zwaar ervaren. Het lik-op-stuk karakter van de vervangende jeugddetentie binnen de GBM kan hierbij helpen.
Gezien de complexiteit van de problematiek en de noodzaak en inschatting van de duur van de behandeling, heeft de Raad geadviseerd om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van twaalf (12) maanden en de daaraan verbonden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Naast de GBM vindt de Raad een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op zijn plaats, zodat verdachte ook een strafconsequentie kan ervaren.
Ter zitting heeft [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad aangevuld dat de gecombineerde zorgmodules van de behandeling bij De Waag en de begeleiding door IFA hebben gemaakt dat een gedragsbeïnvloedende maatregel is geadviseerd. De behandeling zal zeven tot twaalf maanden duren en het is van groot belang dat deze voldoende wordt geborgd. Een GBM heeft meer gewicht en juridische consequenties dan een jeugdreclasseringsmaatregel. Het lik-op-stuk karakter van de GBM maakt dat verdachte direct in detentie kan worden geplaatst als hij zich niet aan de voorwaarden houdt. De jeugdreclassering heeft reeds geconcludeerd dat uitvoering van de GBM haalbaar is. Het klopt dat er geen apart advies van een gedragsdeskundige is wat het advies tot een GBM ondersteunt. De Raad heeft wel haar eigen gedragsdeskundige bij het advies betrokken.
[vertegenwoordiger van de GI] heeft ter zitting namens de Jeugd- & Gezinsbeschermers naar voren gebracht dat verdachte zeer gemotiveerd is. Verdachte heeft de behandeling en begeleiding tot nu toe met beide handen aangepakt en is zowel begeleidbaar als stuurbaar. De zorg zit in de impulsiviteit van verdachte, waardoor een situatie kan ontstaan waarop geen grip op hem is te krijgen. Bij een GBM kan middels een time-out direct ingegrepen worden.
De moeder van verdachte heeft ter zitting aangegeven dat het inmiddels goed gaat met verdachte. Hij heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden, heeft zijn diploma behaald en gaat een vervolgopleiding doen. De moeder maakt zich momenteel geen grote zorgen meer om verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer naar voren gebracht dat hij zichzelf niet herkent in zijn handelen. Hij schaamt zich hiervoor en heeft er zeer veel spijt van. Hij zou graag zijn excuses aan de slachtoffers willen aanbieden, als zij daarvoor open staan. Inmiddels gaat het beter met verdachte; hij doet goed zijn best en wil iets van zijn toekomst maken. Verdachte is begonnen aan zijn behandeling bij De Waag en heeft ook een goede band opgebouwd met de coach van IFA. Verdachte heeft aangegeven al te hebben geleerd om zichzelf meer te waarderen en zich niet anders voor te doen dan hij is. Hij wil nog beter begrijpen waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan, zodat hij dit in de toekomst kan voorkomen. Hij is gemotiveerd te blijven meewerken aan de behandeling en de coaching door IFA.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf op zichzelf alleszins gerechtvaardigd is. Maar gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie nu niet op zijn plaats. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
Uit voornoemde rapportages blijkt dat er op diverse leefgebieden zorgen zijn omtrent verdachte. De rechtbank acht het van het grootste belang dat de risicofactoren worden aangepakt zodat de kans op herhaling van strafbaar gedrag kan worden verminderd. De afgelopen periode is door de hulpverlening hierop al stevig ingezet. Zo wordt verdachte inmiddels behandeld door De Waag en begeleid door een coach van IFA. Verder heeft hij zijn niveau 2 diploma behaald en is hij net gestart met een niveau 4 opleiding. Ook heeft hij positieve vrijetijdsbesteding in de zin van het maken van muziek. Met de aangevangen hulpverlening kan verdachte aan de slag met de verwerking van zijn trauma’s, zijn persoonlijkheidsontwikkeling bijsturen, werken aan zijn zelfbeeld en bezig zijn met zijn toekomst. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat een intensief hulpverleningspakket gericht op voortzetting van de behandeling en begeleiding alsook op structuur en dagbesteding noodzakelijk is, zodat verdachte de mogelijkheid krijgt om zich positief te (blijven) ontwikkelen, herhaling te voorkomen en zich te kunnen redden in de maatschappij. Een detentie zou de reeds ingezette hulpverlening doorkruisen en de positieve ontwikkeling bij verdachte schaden.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de noodzaak van behandeling en begeleiding groot is en dat een stevig kader nodig is om dit te borgen. Anders dan door de Raad geadviseerd ziet de rechtbank echter niet de meerwaarde van oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel ten opzichte van oplegging van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie. Niet alleen is het advies van de Raad tot oplegging van een GBM in zowel haar rapportage als haar toelichting ter zitting onvoldoende onderbouwd, ook heeft de psycholoog zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een GBM niet aan de orde is. Verder heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest en tot nu toe goed heeft meegewerkt aan en zich begeleidbaar heeft opgesteld ten aanzien van de voorwaarden die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte ook ter zitting eerlijk en oprecht over als hij zegt spijt te hebben van zijn handelen, gemotiveerd te zijn om aan zijn problematiek te werken en bereid te zijn zich daarbij aan de zeer intensieve bijzondere voorwaarden te houden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk jeugddetentie voldoende borging, kaders en stimulans biedt om verdachte de noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding te laten voortzetten. Ook indien verdachte in een opwelling zijn medewerking zou stoppen, kan voortvarend worden ingegrepen door een terugmelding aan de officier van justitie en kan verdachte zo nodig worden aangehouden.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een behandelverplichting bij De Waag, begeleiding door IFA alsook zinvolle dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen dan ook aan de voorwaardelijke straf worden verbonden.
Nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten afpersing, en gelet op de persoonlijke omstandigheden - met name de impulsiviteit van verdachte alsook zijn beïnvloedbaarheid onder angst/druk/stress – is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tot slot ziet de rechtbank in de ernst van het feit aanleiding om tevens een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe het van belang te vinden dat verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door, naast zijn hulpverleningstraject, opleiding en werk, tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. De rechtbank heeft bij de hoogte van de werkstraf rekening gehouden met de intensieve hulptrajecten die verdachte de komende periode eveneens zal moeten doorlopen. Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van tachtig (80) uren op zijn plaats.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 27.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit € 10.000,- aan smartengeld en € 17.000,- aan affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde ten aanzien van de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu geen sprake is van de wettelijke vereisten, te weten het overlijden of ernstig gewond raken van een naaste, niet zijnde benadeelde zelf.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat, gelet op min of meer vergelijkbare gevallen, deze schade tot een bedrag van € 1.000,- kan worden toegewezen. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen, dat verdachte het mes niet in de richting van de benadeelde partij heeft gericht en dat verdachte, na te zijn vastgepakt door de benadeelde partij, zich niet verder heeft verzet en direct het mes heeft losgelaten. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen. Voor het overige deel van deze schadepost zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot het medeplegen van afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
VIER (4) MAANDEN, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee (2) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich zal melden bij de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de Jeugd- & Gezinsbeschermers te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • zal (blijven) meewerken aan de behandeling bij De Waag dan wel een soortgelijke organisatie, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • zal (blijven) meewerken aan de begeleiding en coaching door Intensieve Forensische Aanpak (IFA) dan wel een soortgelijke organisatie, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en
  • zal (blijven) meewerken aan het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding in de zin van opleiding en/of werk.
Geeft opdracht aan de Jeugd- & Gezinsbeschermers, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Stafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
TACHTIG (80) URENtaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
veertig (40) dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten vier (4) dagen, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee (2) uren taakstraf, subsidiair één (1) dag vervangende jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] geleden schade tot een bedrag van
€1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader(s) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt de duur van de gijzeling op
nul (0) dagen.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader(s) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter,
mr. N. Cuvelier en mr. T. Fuchs, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.R. Mol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 september 2021.
mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.