ECLI:NL:RBNHO:2021:7898

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
15.180780.18 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door financieel administrateur over een periode van drie jaar met een totaalbedrag van ruim € 500.000,--

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. De verdachte, geboren in 1981 en werkzaam als ZZP’er in de financiële administratie, heeft gedurende een periode van ongeveer drie jaar een totaalbedrag van meer dan € 500.000,-- verduisterd. Dit bedrag had hij uit hoofde van zijn werkzaamheden bij verschillende bedrijven onder zich. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft toegeëigend die toebehoorden aan anderen, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat er al een onherroepelijke beslissing van de civiele rechter was over de schadevergoeding. De rechtbank heeft geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd, omdat de benadeelde partij een rechtspersoon is en zelf in staat wordt geacht om de vordering te incasseren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld in tegenspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.180780.18 (P)
Uitspraakdatum: 9 september 2021
Tegenspraak ex art. 279 Sv.
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.G.T. Kramer, en van hetgeen de raadsman van de verdachte, mr. D. Fontein, advocaat te Haarlem, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 05 oktober 2015 tot en met 02 juli 2018 te IJmuiden, gemeente Velsen en/of in de gemeente Amsterdam en/of te Warmenhuizen, gemeente Schagen en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk één of meer (girale) geldbedrag(en) (totaal eur 434.957,96), in elk geval enig(e) goed(eren)/geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehoorde aan
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- " [slachtoffer 3] " en/of
- " [slachtoffer 4] " en/of
- " [slachtoffer 5] " en/of
- " [slachtoffer 6] " en/of
- " [slachtoffer 7] " en/of
- " [slachtoffer 8] " en/of
- " [slachtoffer 9] " en/of
- " [slachtoffer 10] ",
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren)/geldbedrag(en) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of van zijn beroep en/of tegen geldelijke vergoeding onder zich had, te weten als (administratief) medewerker en/of hoofd financiën en/of zzp-er, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht )
feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 november 2014 tot en met 02 juli 2018 te Sleeuwijk, gemeente Werkendam en/of in de gemeente Amsterdam en/of te Warmenhuizen, gemeente Schagen en/of (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk één of meer (girale) geldbedrag(en) (totaal eur 79.493,61), in elk geval enig(e) goed(eren)/geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 11] en/of " [slachtoffer 12] ", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren)/geldbedrag(en) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of van zijn beroep en/of tegen geldelijke vergoeding onder zich had, te weten als (administratief) medewerker en/of hoofd financiën en/of zzp-er, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de beoordeling van het bewijs voor beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden feiten 1 en 2
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop en nu door noch namens de verdachte vrijspraak is bepleit zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , mede namens de verschillende bedrijven die vallen onder de exploitatie [slachtoffer 3] d.d. 6 maart 2018 (dossierpagina’s 7 tot en met 16);
  • een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 14 mei 2018 (dossierpagina’s 18 en 19).
Ten aanzien van feit 2
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 11] , mede namens [slachtoffer 12] d.d. 1 juli 2018 (dossierpagina’s 54 en 55).
Ten aanzien van feit 1 en 2
  • een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 2 juli 2018 (pagina 681, bovenaan);
  • een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen vaststelling totale schade (dossierpagina’s 482 en 483).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 5 oktober 2015 tot en met 21 februari 2018 te IJmuiden, gemeente Velsen en/of in de gemeente Amsterdam en/of te Warmenhuizen, gemeente Schagen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk meer (girale) geldbedragen, totaal euro 434.957,96, geheel of ten dele toebehorende aan
- " [slachtoffer 3] " en
- " [slachtoffer 4] " en
- " [slachtoffer 5] " en
- " [slachtoffer 6] " en
- " [slachtoffer 7] en
- " [slachtoffer 8] " en
- " [slachtoffer 9] " en
- " [slachtoffer 10] ",
en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of tegen geldelijke vergoeding onder zich had, te weten als (administratief) medewerker en/of hoofd financiën en/of zzp-er, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 11 november 2014 tot en met 26 juli 2016 te Sleeuwijk, gemeente Werkendam en/of in de gemeente Amsterdam en/of te Warmenhuizen, gemeente Schagen en/of elders in Nederland telkens opzettelijk (girale) geldbedragen, totaal euro 79.493,61, toebehorende aan " [slachtoffer 12] ", en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of tegen geldelijke vergoeding onder zich had, te weten als (administratief) medewerker en/of hoofd financiën en/of zzp-er, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bij de op te leggen straf bepleit aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zodat met een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden kan worden volstaan, waarna nog aftrek wegens overschrijding van de redelijke termijn dient plaats te vinden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer drie jaren zich schuldig gemaakt aan verduistering van een totaalbedrag van ruim € 500.000,--, welk geld hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als ZZP’er (financieel administrateur) bij meerdere bedrijven onder zich had. Hij kon uit hoofde van zijn financiële werkzaamheden beschikken over geldbedragen die toebehoorden aan die bedrijven die hem voor zijn werkzaamheden inhuurden. Door zijn strafbare gedrag heeft hij zowel het vermogensbelang als het vertrouwen van zijn opdrachtgevers geschaad. Omdat de verdachte eigenmachtig, onrechtmatig en kennelijk louter uit financieel gewin handelde, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf geboden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor benadeling door middel van fraude in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bevatten als uitgangspunt bij benadelingsbedragen van € 500.000,-- tot € 1.000.000,-- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
16 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld.
Alle voornoemde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden een passende straf om aan de verdachte op te leggen.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende. De aanvang van de redelijke termijn wordt gesteld op 2 juli 2018, te weten de dag waarop de verdachte voor het eerst als zodanig door de politie is verhoord. Gelet op de uitspraakdatum in de strafzaak tegen de verdachte, concludeert zij dat de redelijke termijn met ruim 14 maanden is overschreden. In de door haar vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om een strafkorting van 1 maand toe te passen. De rechtbank zal derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
Vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 435.090,24 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gesteld te hebben geleden. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij deze vordering wegens gedeeltelijke betalingen verminderd tot een bedrag van € 366.671,36. Daarnaast heeft de benadeelde partij proceskosten ten bedrage van € 874,-- gevorderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering wegens gebrek aan belang, omdat over toewijzing van de door de benadeelde partij gevorderde bedragen reeds door de civiele rechter onherroepelijk in het voordeel van de benadeelde partij is beslist.
De raadsman van verdachte heeft zich eveneens op dit standpunt gesteld.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij aldus reeds voorafgaand aan de onderhavige strafrechtelijke procedure, de civiele rechter heeft geadieerd met een vordering tot schadevergoeding die zijn grond vindt in het in deze strafzaak onder 1 bewezenverklaarde feit. De handelskamer van de rechtbank heeft op die vordering in voor de benadeelde partij toewijzende zin en naar nu blijkt onherroepelijk beslist, en wel tot de bedragen die betrekking hebben op de verduisterde bedragen.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen. Immers, de benadeelde partij heeft zich al voor de geleden schade gewend tot de civiele rechter. Over het thans nog resterende bedrag van € 366.671,36 betrekking hebbende op de verduisterde bedragen, is dus reeds bij onherroepelijk rechterlijk oordeel beslist. Op grond hiervan komt de rechtbank niet toe aan een beslissing op de gevorderde proceskosten.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan de verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van de gevorderde bedragen aan de Staat, zoals door de benadeelde is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daarom niet passend.
7.2
Vordering [slachtoffer 12]
De benadeelde partij [slachtoffer 12] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 79.493,61 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering in het geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende duidelijk is onderbouwd, maar dat voor de gevorderde proceskosten die onderbouwing ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit en dat de vordering derhalve zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op €874,-- exclusief BTW.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan de verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van de gevorderde bedragen aan de Staat, zoals door de benadeelde is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daarom niet passend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 57, 321, 322 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zeventien (17) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 12]geleden schade tot een bedrag van
€ 79.493,61als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 12] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 874,-- exclusief BTW, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 12] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 september 2021.
Mr. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.