ECLI:NL:RBNHO:2021:7850

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
C/15/312925 / HA ZA 21-74
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en vordering tot afgifte van bruidsgave in het kader van Iraans recht

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, vordert eiseres, een ex-echtgenote, dat gedaagde, haar ex-echtgenoot, haar een bruidsgave van 761 gouden Yek Bahar Azadi munten afstaat. De partijen zijn zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit en zijn op 24 mei 2007 in Iran gehuwd. De rechtbank heeft eerder in een echtscheidingsprocedure geoordeeld dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan de orde is. Eiseres stelt dat gedaagde verplicht is om de bruidsgave te betalen, terwijl gedaagde dit betwist en aanvoert dat hij financieel niet in staat is om aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Iraans recht van toepassing is. De rechtbank wijst de vordering tot afgifte van de bruidsgave toe, maar wijst de vordering tot verkoop van de woning van gedaagde af, omdat er geen grondslag is om gedaagde daartoe te verplichten. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/312925 / HA ZA 21-74
Vonnis van 25 augustus 2021(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021,
  • de aanvullende productie 14 van de zijde van [eiser] ,
  • de mondelinge behandeling van 10 augustus 2021 die via Skype heeft plaatsgevonden,
  • de pleitnota van mr. Mohasselzadeh namens [eiser] ,
  • de pleitnota van mr. Hashem Jawaheri namens [gedaagde] ,
  • het op 10 augustus 2021 nagezonden bericht van 17 mei 2021 van de zijde van [gedaagde] , met aanvullende productie (ongenummerd).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. [eiser] vordert dat [gedaagde] aan haar een naar Iraans recht overeengekomen bruidsgave van 761 gouden Yek Bahar Azadi munten afgeeft. [gedaagde] betwist dat hij hiertoe verplicht is. Ook stelt [eiser] recht te hebben op de helft van het door [gedaagde] tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen en daarmee op de meerwaarde van de woning van [gedaagde] . Om die reden vordert [eiser] te bepalen dat [gedaagde] zijn woning moet verkopen.
2.2.
De rechtbank oordeelt eerst dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Iraans recht van toepassing is. De rechtbank bepaalt daarna dat [gedaagde] 761 gouden Yek Bahar Azadi munten moet afgeven aan [eiser] . Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een grondslag om [gedaagde] te kunnen verplichten tot de verkoop van zijn woning.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd op 24 mei 2007 te Iran. Partijen hebben beiden de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2018 is in Nederland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap uitgesproken. Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 2 oktober 2019 de beschikking van de rechtbank van 11 juni 2018 vernietigd voor zover de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft vastgesteld en opnieuw rechtdoende de verzoeken en vorderingen van partijen over en weer in het kader van de verdeling/afwikkeling van het huwelijksvermogen afgewezen. De beschikking van de rechtbank is voor het overige bekrachtigd.
3.3.
De echtscheidingsbeschikking is op 12 februari 2020 in de daartoe bestemde registers ingeschreven.
3.4.
Op 30 oktober 2019 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken door de familierechtbank in Iran. Die uitspraak is door de Iraanse beroepsrechter op 4 augustus 2020 en door het Iraanse hooggerechtshof op 9 december 2020 bekrachtigd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair te bepalen dat [gedaagde] aan [eiser] dient af te geven 761 gouden Yek (1) Bahar Azadi munten met de volgende specifieke informatie: maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.900;
II. subsidiair te bepalen dat [gedaagde] aan [eiser] moet voldoen de geldelijke waarde van 761 gouden Yek (1) Bahar Azadi munten begroot op € 335.007,42 met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening van de vordering;
III. te bepalen dat [gedaagde] alle noodzakelijke handelingen dient te verrichten voor het taxeren en te koop aanbieden van het registergoed, staande en gelegen aan [adres] [plaats 2] met kadastrale aanduiding [kadastrale aanduiding];
IV. te bepalen dat [gedaagde] alle noodzakelijke handelingen dient te verrichten voor de verkoop en levering, met benoeming van een notaris en een derde persoon die in de plaats van [gedaagde] de handelingen zal verrichten die noodzakelijk zijn om de verkoop van de eerder genoemde woning en de betaling van de helft van de opbrengst van de verkoop van de woning aan [eiser] mogelijk te maken;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
[eiser] legt aan haar primaire vordering onder I ten grondslag dat zij op grond van de huwelijksakte, en nadat zij in de echtscheidingsprocedure die partijen in Iran hebben gevoerd afstand heeft gedaan van een deel van haar aanspraak op de overeengekomen 1361 munten, nog recht heeft op een bruidsgave van 761 gouden Yek Bahar Azadi munten.
4.3.
Voor haar vorderingen onder III en IV baseert [eiser] zich op de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 2 oktober 2019 waarin is bepaald dat [gedaagde] de helft van het tijdens het huwelijk door hem opgebouwde vermogen aan [eiser] dient te vergoeden. Dit door [gedaagde] opgebouwde vermogen bestaat uit de overwaarde van zijn woning. Omdat [gedaagde] verklaart dat hij niet kan werken en geen vermogen heeft, moet [gedaagde] gedwongen worden zijn woning te verkopen en alle handelingen te verrichten die voor de verkoop van de woning nodig zijn.
4.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist de bruidsgave verschuldigd te zijn. Ten eerste voert hij aan dat hij geen bruidsgave hoeft te betalen, omdat [eiser] volgens hem op grond van de huwelijksakte niet het recht had om een verzoek tot echtscheiding in te dienen. Ten tweede is het aantal munten dat in de huwelijksakte staat vermeld een symbolisch bedrag. Als [gedaagde] al gehouden kan worden tot betaling van de bruidsgave, dan voert hij aan dat hij hier - gelet op zijn financiële situatie - niet toe in staat is. Hij is ernstig ziek waardoor hij niet meer kan werken en een WIA-uitkering ontvangt. Rekening houdend met de draagkracht van [gedaagde] kan de vordering tot afgifte van de bruidsgave hoogstens tot 110 gouden Yek Bahar Azadi munten toegekend worden.
4.5.
Verder betwist [gedaagde] de grondslag van de vorderingen die zien op de verkoop van de woning. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] slechts recht op de helft van het door hem tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen. Hij heeft de woning vóór het huwelijk aangeschaft, zodat [eiser] hierop geen aanspraak kan maken. Bovendien is van meerwaarde van de woning geen sprake, aldus [gedaagde] .
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit. Omdat [gedaagde] (overigens net als [eiser] ) woonplaats heeft in Nederland, staat die omstandigheid op grond van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet in de weg aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Zoals volgt uit de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 2 oktober 2019 [1] wordt het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst door het Iraanse recht, omdat uit de huwelijkse voorwaarden van partijen ondubbelzinnig een rechtskeuze voor het Iraanse recht voortvloeit. Partijen gaan ook voor deze procedure hiervan uit.
De gevolgen van de Iraanse echtscheidingsprocedure
5.2.
Zoals op de zitting is besproken, is tussen partijen niet in geschil dat het in deze procedure niet gaat om tenuitvoerlegging van de uitspraken van de Iraanse rechter in de echtscheidingsprocedure die partijen in Iran hebben gevoerd. Het staat immers vast dat de Iraanse rechter enkel de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en geen uitspraak heeft gedaan op een vordering van [eiser] tot afgifte van de bruidsgave. Partijen zijn het daarom erover eens dat de uitspraken van de Iraanse rechter niet van belang zijn voor de onderhavige procedure.
Inleiding
5.3.
Hierna zal de rechtbank eerst de primaire vordering tot afgifte van 761 gouden Yek Bahar Azadi munten beoordelen. Omdat de rechtbank de primaire vordering zal toewijzen, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de subsidiaire vordering. Vervolgens komen de vorderingen die zien op de verkoop van de woning van [gedaagde] aan de orde. De rechtbank zal die vorderingen afwijzen.
Yek Bahar Azadi gouden munten
5.4.
Partijen hebben eerder geprocedeerd over de bruidsgave bij de rechtbank Den Haag en vervolgens het gerechtshof Den Haag. In die procedure vorderde [eiser] 1361 gouden muntstukken. Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 2 oktober 2019 geoordeeld dat de vordering van [eiser] te onbepaald was, omdat [eiser] niet had aangegeven wat de grootte, het gewicht en de waarde van de munten moest zijn. De vordering is om die reden afgewezen. Het type munten is in de onderhavige procedure niet langer in geschil.
5.5.
Net als in deze procedure heeft [gedaagde] in de procedure bij het gerechtshof Den Haag het verweer gevoerd dat de afspraak tussen partijen over de bruidsgave slechts een symbolische betekenis had. Het hof heeft dat verweer gepasseerd en geoordeeld dat [eiser] recht heeft op de bruidsgave. Zoals het hof heeft geoordeeld moet de bruidsgave worden gekwalificeerd als een aanspraak sui generis en is op grond van artikel 1082 van de Iraanse wet van 1935 de vrouw rechthebbende en eigenares van de bruidsgave vanaf de dag van huwelijkssluiting. Omdat [gedaagde] nu in deze procedure geen nieuwe argumenten naar voren heeft gebracht die tot een ander oordeel kunnen [plaats 1] , sluit de rechtbank aan bij het oordeel van het gerechtshof in de beschikking van 2 oktober 2019. De rechtbank voegt daaraan nog toe dat uit de tekst van de huwelijksakte op geen enkele manier blijkt dat partijen de bruidsgave slechts symbolisch hebben bedoeld. De enkele (niet onderbouwde) stelling van [gedaagde] dat hij nooit in staat is geweest de in de huwelijksakte overeengekomen 1361 gouden munten te voldoen is, mede in het licht van de Iraanse wet op grond waarvan de vrouw (een afdwingbaar) recht heeft op de bruidsgave vanaf de huwelijkssluiting, in elk geval onvoldoende voor de conclusie dat de bruidsgave alleen symbolisch en niet opeisbaar is.
5.6.
De voorwaarde in de huwelijksakte voor afgifte van de bruidsgave dat de vrouw niet het initiatief tot echtscheiding mag hebben genomen, heeft het hof in strijd met de Nederlandse openbare orde geoordeeld. Hetzelfde heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden voor de voorwaarde dat de vrouw - anders dan de man - alleen op grond van de in de huwelijksakte genoemde redenen om echtscheiding mag verzoeken. Daarom faalt ook het verweer van [gedaagde] dat [eiser] geen recht heeft op de bruidsgave omdat zij volgens hem geen echtscheiding mocht verzoeken omdat niet is voldaan aan de voorwaarden uit de huwelijksakte, nog daargelaten dat de Iraanse rechter het echtscheidingsverzoek van [eiser] wel heeft gehonoreerd.
5.7.
[gedaagde] betwist (subsidiair) het aantal gouden Yek Bahar Azadi munten dat hij aan [eiser] verschuldigd is. Daarvoor verwijst hij naar het als productie 5 bij de conclusie van antwoord overgelegde rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI). Uit dit rapport volgt dat op grond van Iraans recht over een vordering, voor zover die 110 Bahar Azadi goudstukken te boven gaat, geprocedeerd moet worden. De draagkracht van de man kan worden meegenomen in de rechterlijke beslissing over een vordering van een bruidsgave, voor zover die meer bedraagt dan 110 Bahar Azadi munten. Een aflossing in termijnen van het meerdere boven de 110 munten is dan mogelijk.
5.8.
Over zijn draagkracht heeft [gedaagde] betoogd dat hij ernstig ziek is en alleen een WIA-uitkering ontvangt. Deze medische omstandigheden maken volgens [gedaagde] dat een reële afbetalingsregeling niet mogelijk is, omdat één gouden munt per jaar voor hem al teveel is.
5.9.
[eiser] betwist de medische gezondheid van [gedaagde] en betoogt dat [gedaagde] in het kader van de Iraanse procedure juist heeft gesteld dat hij vermogend is, dat hij werkt en dat hij hoog opgeleid is. Toen heeft [gedaagde] verklaard allerlei lessen en congressen te verzorgen. Volgens [eiser] is [gedaagde] in staat om te werken en beschikt hij daarnaast over vermogen in de vorm van overwaarde van zijn woning.
5.10.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] lag het op de weg van [gedaagde] om zijn stelling dat hij in het geheel niet in staat is de vordering van [eiser] boven de 110 gouden munten te voldoen - zelfs niet met een minimale afbetalingsregeling van één gouden munt per jaar - nader te onderbouwen. De enkele omstandigheid dat hij een WIA-uitkering ontvangt is in het licht van de stellingen van [eiser] onvoldoende. Daarnaast heeft [gedaagde] zijn stelling dat naar Iraans recht bij het bepalen van de draagkracht van de man in het kader van de bruidsgave geen rekening wordt gehouden met de (over)waarde van een eigen woning, niet onderbouwd. Uit het door hem overgelegde rapport van het IJI blijkt dat in elk geval niet. [gedaagde] heeft daarom onvoldoende gesteld voor de conclusie dat bij toewijzing van de vordering voor het gedeelte boven de 110 gouden munten een betaling in termijnen moet worden bepaald. De vordering onder I zal dan ook worden toegewezen zoals gevorderd.
5.11.
Omdat de primaire vordering wordt toegewezen, behoeft de subsidiaire vordering zoals opgenomen onder II geen bespreking.
Verkoop woning
5.12.
[eiser] vordert daarnaast te bepalen dat [gedaagde] alle handelingen moet verrichten voor de taxatie, verkoop en levering van zijn woning. [eiser] stelt recht te hebben op de helft van het vermogen dat [gedaagde] tijdens het huwelijk heeft verkregen. Volgens [eiser] maakt zij daarom aanspraak op vergoeding van de helft van de meerwaarde van de woning van [gedaagde] . Omdat [gedaagde] heeft verklaard geen vermogen te hebben en zodoende niet over de financiële middelen beschikt om de helft van de meerwaarde van zijn woning aan haar te vergoeden, moet [gedaagde] verplicht worden zijn woning te verkopen, aldus [eiser] .
5.13.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] in deze procedure geen betaling vordert van de helft van de meerwaarde van de woning van [gedaagde] , maar vordert te bepalen dat [gedaagde] verplicht wordt om zijn woning te verkopen en de helft van de verkoopopbrengst aan haar te vergoeden. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning uitsluitend eigendom is van [gedaagde] en dat de hypothecaire geldlening alleen op naam van [gedaagde] staat. Nog los van het antwoord op de vraag of de woning een meerwaarde heeft en of [eiser] aanspraak kan maken op vergoeding van de helft daarvan, is de rechtbank met [gedaagde] van oordeel dat een grondslag om [gedaagde] te kunnen verplichten zijn woning te verkopen ontbreekt. De vorderingen onder III en IV zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.14.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] af te geven 761 gouden Yek (1) Bahar Azadi munten met de volgende specifieke informatie: maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g) met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.900,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021. [2]

Voetnoten

1.Zie hiervoor onder 3.2
2.type: 1589