ECLI:NL:RBNHO:2021:7817

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
15.081727.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige

Op 7 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte is veroordeeld voor het seksueel misbruiken van zijn minderjarige nichtje in de periode van 2005 tot 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die geen vaste woon- of verblijfplaats had, meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, heeft de vordering tot vrijspraak van de ontuchtige handelingen voor een deel verworpen, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele beschuldigingen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig en consistent beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en medische informatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en moet een schadevergoeding van € 20.000,- betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.081727.20 (P)
Uitspraakdatum: 7 september 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 augustus 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
volgens eigen opgave ter terechtzitting verblijvende te [adres] ,
hierna te noemen: verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Kersting, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 14 september 2005
tot en met 13 september 2008 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
(meermalen)
- de vagina, althans de schaamstreek, en/of de billen van die [slachtoffer]
betast en/of gemasseerd en/of
- zijn, verdachtes, duim en/of één of meer andere vinger(s) in de vagina van die
[slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
- de borsten, althans de borststreek van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast
en/of
- die [slachtoffer] geforceerd zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te
trekken en/of
- die [slachtoffer] geforceerd zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen
en/of te pijpen en/of
- op het hoofd en/of gezicht, althans elders op het lichaam, van die [slachtoffer]
klaargekomen;
Feit 2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 september 2008 tot en met 14 september 2009 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
(meermalen)
- de vagina, althans de schaamstreek, en/of de billen van die [slachtoffer]
betast en/of gemasseerd en/of
- zijn, verdachtes, duim en/of één of meer andere vinger(s) in de vagina van die
[slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
- de borsten, althans de borststreek van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast
en/of
- die [slachtoffer] geforceerd zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te
trekken en/of
- die [slachtoffer] geforceerd zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen
en/of te pijpen en/of
- op het hoofd en/of gezicht, althans elders op het lichaam, van die [slachtoffer]
klaargekomen;
Feit 3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 september 2005 tot en met 14 september 2009 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit (telkens)
(meermalen)
- de vagina, althans de schaamstreek, en/of de billen van die [slachtoffer] te
betasten en/of te masseren en/of
- de borsten, althans de borststreek van die [slachtoffer] te strelen en/of te
betasten en/of
- die [slachtoffer] te forceren zijn, verdachtes, penis te betasten en/of af te
trekken en/of
- op het hoofd en/of gezicht, althans elders op het lichaam, van die [slachtoffer]
klaar te komen.
2.
Beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de ontuchtige handelingen die aan verdachte ten laste worden gelegd in de feiten 1 en 2 ook zijn opgenomen in de tenlastelegging van feit 3, er sprake is van een schending van het “ne bis in idem”-beginsel en dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ten aanzien van feit 3.
Verdachte is niet eerder voor deze feiten veroordeeld. Alleen al om die reden kan het beroep van de raadsman gebaseerd op het “ne bis in idem”-beginsel niet slagen. De rechtbank stelt derhalve vast dat het door de raadsman aangevoerde niet kan leiden tot de door hem daaraan verbonden conclusie en verwerpt dit standpunt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de ontuchtige handelingen - voor zover deze niet ziet op handelingen die het seksueel binnendringen betreffen - opgenomen in de tenlasteleggingen van de feiten 1 en 2 en voor het overige tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster betreffende het seksueel misbruik.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de in deze strafzaak aan hem verweten gedragingen niet heeft begaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feiten 1 en 2
Conform het standpunt van de officier van justitie zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor de ontuchtige handeling zoals ten laste gelegd bij de feiten 1 en 2, voor zover deze niet zien op handelingen die het seksueel binnendringen betreffen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 voor het overige en feit 3 op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster heeft op 15 oktober 2019 en 5 november 2019 ten overstaan van de politie verklaringen afgelegd. De strekking van deze verklaringen is – samengevat – de volgende.
Aangeefster is tussen haar negende en dertiende levensjaar seksueel misbruikt door verdachte, een neef van haar stiefvader. Dit gebeurde in de woning van haar ouders te Bovenkarspel, waar verdachte in die periode met tussenpozen verbleef. Het misbruik bestond uit het aanraken/masseren van de borsten, billen en vagina van aangeefster, het inbrengen van een vinger in de vagina van aangeefster en het klaarkomen op haar hoofd alsmede uit het aangeefster forceren om verdachte af te trekken en om zijn penis in haar mond te nemen en hem te pijpen.
De verklaringen van aangeefster zijn gedetailleerd en consistent. Ten tijde van het afleggen van de tweede verklaring stellen verbalisanten vast dat zij emotioneel raakt en ook ter zitting is de emotie bij aangeefster waarneembaar. Van enig motief van de zijde van aangeefster voor het doen van een valse aangifte is niet gebleken. Vermoedens die verdachte ter terechtzitting heeft geuit omtrent een mogelijk motief van de ouders van aangeefster of zijn ex-vrouw, zijn niet onderbouwd, met name niet op het gebied van hoe en waarom aangeefster daardoor beïnvloed zou zijn en uiteindelijk tot het doen van aangifte van het tenlastegelegde is gekomen.
De geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van genoemde verklaringen worden onderstreept door de verklaring van haar vriend, [naam 1] , die uitgebreid heeft verklaard over het proces dat aangeefster heeft doorgemaakt betreffende het naar buiten treden omtrent het misbruik en het doen van aangifte en de daarmee gepaard gaande door hem waargenomen emotionele worstelingen bij aangeefster.
Op grond van het bovenstaande ziet de rechtbank geen belemmering om de verklaringen van aangeefster voor het bewijs te bezigen.
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is. Dit omdat bij zedenzaken doorgaans alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest bij de veronderstelde gepleegde seksuele handelingen. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld. Naast de door één getuige/slachtoffer afgelegde verklaring over de gang van zaken moet worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is niet vereist dat voor de aangifte op het punt van de “kern” van het tenlastegelegde - in dit geval de specifieke ontuchtige handelingen - steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. Het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige/het slachtoffer in andere bewijsmiddelen kan volgens de Hoge Raad eveneens voldoende zijn, mits afkomstig van een andere bron en waarbij er geen te ver verwijderd verband bestaat tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van aangeefster in voldoende mate steun in de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
In het dossier bevindt zich medische informatie van de huisarts van aangeefster waaruit blijkt dat zij in 2017 voor het eerst daar over het seksueel misbruik gesproken heeft en zij is doorverwezen naar specialistische GGZ, nadat een posttraumatisch stresssyndroom werd vermoed.
Daarnaast heeft de ex-vrouw van verdachte, [naam 2] , verklaard dat zij in 2015 een bericht op de laptop van verdachte heeft aangetroffen gericht aan aangeefster met de volgende strekking:
“ [naam 3] , ik voel mij zo veilig als jij bij mij bent, als wij elkaar omhelzen.”
Hij had ook een romantisch liedje aan haar gestuurd in het Spaans.
Hiermee heeft [naam 2] verdachte geconfronteerd en is zij met hem naar aangeefster en haar ouders gegaan om dit ter sprake te brengen. Aangeefster heeft het seksueel misbruik van haar door verdachte toen ontkend omdat zij dit nog niet durfde te vertellen.
Ook aangeefster en haar moeder hebben over deze gebeurtenis een overeenkomstige verklaring afgelegd. Deze gebeurtenis uit 2015, zoals volgt uit hiervoor genoemde verklaringen, acht de rechtbank in het licht van de aan verdachte ten laste gelegde feiten steunend voor de juistheid van de verklaringen van aangeefster, in die zin dat drie personen bevestigen dat zij destijds hebben kennisgenomen van een bericht dat verdachte heeft gestuurd aan aangeefster waaruit blijkt dat hij intieme gevoelens voor haar had.
Zoals hierboven reeds benoemd, heeft de vriend van aangeefster verklaard over de dag dat zij brak en hem vertelde over het seksueel misbruik door verdachte en het moeizame proces dat zij daarna heeft doorgemaakt. Naast [naam 1] heeft ook de moeder van aangeefster een verklaring afgelegd, waarin zij verklaart over zowel hoe en wat aangeefster haar heeft verteld over het misbruik, maar ook over de thuissituatie destijds, toen verdachte aldaar bij hen verbleef. Ook die verklaring is zeer gedetailleerd en komt overeen met die van getuige [naam 1] . Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaringen van [naam 1] en [naam 4] eveneens steunend voor de juistheid van de verklaring van aangeefster.
De rechtbank wordt tot slot nog gesterkt in haar overtuiging dat verdachte aangeefster seksueel heeft misbruikt door de ter terechtzitting besproken berichten die verdachte in oktober 2019 aan de moeder van aangeefster en zijn (ondertussen ex-)vrouw heeft verzonden, nadat het in september 2019 tot een confrontatie was gekomen tussen verdachte en de vader van aangeefster in Chili. Uit de berichten aan de moeder van aangeefster kan worden opgemaakt dat verdachte en aangeefster verschillende keren samen waren - dit heeft verdachte op zitting uitdrukkelijk ontkent - en dat er toen dingen zijn gebeurd die hij had moeten melden. En in de berichten met zijn ex-vrouw geeft verdachte aan dat het iets is dat hij met [naam 3] moet oplossen. Verdachte heeft over die berichten verklaard dat die wel op zijn telefoon staan, maar niet van hem zijn en dat zijn telefoon gehackt is. Dat is echter op geen enkele manier aannemelijk geworden.
Conclusie
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid en/of betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen en acht deze bruikbaar voor het bewijs. Nu voorts voldoende wettig (steun)bewijs voorhanden is, acht de rechtbank op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten zoals hieronder 3.4. opgenomen heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij in de periode van 14 september 2005 tot en met 13 september 2008 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en die [slachtoffer] geforceerd zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen
en te pijpen.
Feit 2:
hij in de periode van 14 september 2008 tot en met 14 september 2009 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en die [slachtoffer] geforceerd zijn, verdachtes, penis in de mond te nemen en te pijpen.
Feit 3:
hij in de periode van 14 september 2005 tot en met 14 september 2009 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit de vagina, en de billen van die [slachtoffer] te betasten en/of te masseren en de borsten van die [slachtoffer] te strelen en/of te betasten en die [slachtoffer] te forceren zijn, verdachtes, penis te betasten en af te trekken en op het hoofd van die [slachtoffer] klaar te komen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Feit 2: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Feit 3: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair verzocht om – gelet op het lange tijdsverloop in deze zaak – aan verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangeefster (hierna ook aan te duiden als slachtoffer) meermalen seksueel misbruikt tussen haar negende en dertiende levensjaar. Het misbruik is begonnen in de vorm van het betasten van de borsten, billen en vagina van aangeefster en heeft zich verder uitgebreid naar het vingeren van aangeefster, het zich onder dwang laten pijpen en aftrekken door aangeefster en het klaarkomen op het hoofd van aangeefster.
Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Hierdoor heeft verdachte bij het slachtoffer een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de (geestelijke) gezondheid van slachtoffers. Uit de ter terechtzitting door het slachtoffer voorgedragen verklaring blijkt dat zij tot op de dag van vandaag te kampen heeft met gevoelens van angst en schaamte en dat haar beeld van mannen door het handelen van verdachte beschadigd is.
Verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij alleen maar oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele gevoelens en misbruik heeft gemaakt van zijn positie als volwassene ten opzichte van het slachtoffer, dat toen nog minderjarig was.
De rechtbank merkt nog op dat het misbruik heeft plaatsgevonden in het ouderlijk huis van het slachtoffer, bij uitstek een plek waar zij zich veilig had moeten voelen en in alle bescherming had moeten kunnen opgroeien.
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op de aard, ernst, duur en frequentie van het misbruik en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank geen andere straf dan een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats.
De oplegging van een taakstraf, zoals voorgesteld door de verdediging, acht de rechtbank onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van de in onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten. Het lange tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde en de strafoplegging, dat niet ongebruikelijk is in zaken zoals de onderhavige, maakt dit niet anders. Het tijdsverloop is evenmin een omstandigheid waar de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening mee houdt bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 30.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding ondanks de ernst en duur van het misbruik in onderhavige zaak te hoog is, gelet op hetgeen in soortgelijke gevallen pleegt te worden toegewezen, en heeft de rechtbank voorgesteld het bedrag te matigen tot € 20.000,- en de benadeelde partij in het overige gevorderde niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijke dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat, anders dan in het arrest dat door de benadeelde partij bij de vordering is gevoegd, er in onderhavige zaak geen sprake is van geweld en dat ook niet is gebleken dat de benadeelde partij enige vorm van therapie nodig heeft gehad om haar leven weer op orde te krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,- voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de aard, de ernst en de duur van het seksueel misbruik alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit en het rechtsgevoel van de benadeelde partij is gemaakt, zoals deze voortvloeien uit de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In dat verband verwijst de rechtbank wat betreft de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd, naar de strafmotivering onder 6.3. van dit vonnis. Algemeen bekend is dat slachtoffers van seksueel misbruik lang te kampen hebben met de nadelige gevolgen van zulke traumatische ervaringen. Ook heeft de rechtbank in haar overweging meegenomen de nadelige invloed die het seksuele misbruik heeft gehad op de sociaal-emotionele en seksuele ontwikkeling van de benadeelde partij, zoals uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring is gebleken.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen
[kort gezegd: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar en met iemand tussen de 12 jaar en 16 jaar handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam en het plegen van ontuchtige handelingen jegens iemand beneden de leeftijd van 16 jaar] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 244, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,-(zegge: twintigduizend euro) bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. A.M.A. Beckers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.K. Ramdjan,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 september 2021.
Mr. Beckers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.