ECLI:NL:RBNHO:2021:776

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
C/15/311113 / FA RK 20-6922
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorlopige voorzieningen in een familiezaken met betrekking tot partnerbijdrage en proceskosten

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen. De vrouw had verzocht om een wijziging van een eerdere beschikking van 24 november 2020, waarin was bepaald dat de man een partnerbijdrage van € 177 per maand aan de vrouw diende te betalen. De vrouw stelde dat de man geen woonlasten had en dat de eerdere beschikking op onjuiste gegevens was gebaseerd. De rechtbank overwoog echter dat de vrouw de man nodeloos in de procedure had betrokken, aangezien haar verzoek enkel was gebaseerd op standpunten die al eerder waren besproken. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wijziging van de beschikking, omdat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een wijziging rechtvaardigden. Tevens werd de vrouw veroordeeld in de proceskosten, omdat het in strijd was met de redelijkheid en billijkheid om de kosten te compenseren, gezien de onterecht ingediende verzoeken van de vrouw. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijkheid en billijkheid in familiezaken, vooral bij verzoeken tot wijziging van voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
wijziging voorlopige voorzieningen
zaak-/rekestnr.: C/15/311113 / FA RK 20-6922
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 26 januari 2021
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Fakiri, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Verkijk, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 16 december 2020;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 6 januari 2021;
- het aanvullend verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 8 januari 2021;
- het aanvullend verweerschrift, met bijlage, van de man, ingekomen op 11 januari 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021 in aanwezigheid van partijen. De vrouw werd bijgestaan door mr. Ch.M. van Beuningen, kantoorgenoot van mr. A. Fakiri, en de man door mr. M. Verkijk. Tevens was voor de vrouw een tolk in de Spaanse taal aanwezig.
Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw pleitnotities overgelegd.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van 24 november 2020 heeft deze rechtbank - in het kader van voorlopige voorzieningen - bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in het levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) dient te voldoen van € 177 per maand. Bij de berekening van deze bijdrage is onder meer rekening gehouden met een netto woonlast van de man van € 750 per maand en opslagkosten in verband met de opslag van de inboedel bij [opslagbedrijf] van € 216.
2.2.
De vrouw heeft op 30 september 2020 conservatoir maritaal beslag gelegd op de bankrekening van de man bij [bank]

3.Verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt na aanvulling van haar verzoek - naar de rechtbank begrijpt - voornoemde beschikking te wijzigen en te bepalen dat de man aan de vrouw een partnerbijdrage betaalt over de periode 1 september 2020 tot en met 31 december 2020 van € 1.700 per maand, althans met ingang van 24 november 2020 € 1.143 per maand en vanaf 27 mei 2021 € 1.784 per maand, vermeerderd met € 126 per maand netto ziektekostenverzekering van de vrouw. Zij verzoekt daarnaast afgifte binnen 24 uur van de in haar aanvullend verzoekschrift gespecificeerde eigendommen.
3.2.
De vrouw heeft aan haar verzoeken het volgende ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft bij de berekening van de partnerbijdrage ten onrechte aan de zijde van de man rekening gehouden met woonlasten en opslagkosten. De man heeft feitelijk geen woonlasten en hij zou de opslag bij [opslagbedrijf] opheffen. Daarnaast ontvangt de man vanaf 27 mei 2021 een AOW-uitkering. Voorts is de man de met de vrouw gemaakte afspraken over afgifte van bepaalde eigendommen en het voldoen van een partnerbijdrage over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 december 2020 niet nagekomen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek4.1. De man voert aan dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek, nu zij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat voldaan is aan de vereisten voor een wijzigingsverzoek op grond van artikel 824 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Mocht de vrouw ontvankelijk worden verklaard, voert de man – samengevat – het inhoudelijke verweer dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met woonlasten en de opslagkosten van [opslagbedrijf] . De man dient woonruimte te huren en hij heeft deze inmiddels ook gevonden. Hij betwist te hebben verklaard de opslag op te zeggen. Tot slot benadrukt de man, zoals hij ook heeft toegelicht tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2020, dat zijn inkomen vanaf zijn pensioengerechtigde leeftijd zal dalen. De man zal vanaf dat moment weliswaar een AOW-uitkering ontvangen, maar tegelijkertijd zal zijn pensioeninkomen dalen.

4.2.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Met haar ongemotiveerde verzoek jaagt zij de man onnodig op kosten.

5.Beoordeling

5.1.
Op grond van de wet kan een beschikking voorlopige voorzieningen worden gewijzigd of ingetrokken als de omstandigheden na het geven van de beschikking zodanig gewijzigd zijn of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat deze, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, niet in stand kan blijven. De rechtbank stelt voorop dat niet bij elke onjuistheid of onvolledigheid wijziging van de voorziening mogelijk is. Met het opnemen van de zinsneden ‘in zodanige mate’ en ‘alle betrokken belangen in aanmerking genomen’ heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat niet iedere wijziging van omstandigheden tot een wijziging van de voorlopige voorziening leidt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijzigingsmogelijkheid aan een streng criterium heeft willen binden.
5.2.
Ten aanzien van de woonlasten overweegt de rechtbank dat in de beschikking van 24 november 2020 rekening is gehouden met een gebruikelijke woonlast van circa 1/3de van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man van € 2.217 per maand. Dit stelt een partij in staat te voorzien in eigen woonruimte. Ter zitting is besproken dat de man echter verhinderd wordt eigen woonruimte te bekostigen vanwege het door de vrouw gelegde maritale beslag op zijn vermogen. Ondanks herhaald verzoek van de man om in elk geval de helft van het beslag op te heffen is, ook na intercollegiaal overleg tussen de advocaten, het beslag door de vrouw volledig gehandhaafd. De man was daardoor niet in staat woonruimte te huren. Het ontbreken van feitelijke woonlasten brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat in de beschikking van 24 november 2020 bij de berekening van de partnerbijdrage ten onrechte rekening is gehouden met een woonlast van € 750 per maand. Het niet kunnen voldoen van een feitelijke woonlast kan hem in dit geval niet worden tegengeworpen.
5.3.
Ten aanzien van de opslagkosten bij [opslagbedrijf] is tussen partijen niet in geschil dat de man deze kosten voldoet. Ter zitting is gebleken dat vrijwel de gehele inboedel van de echtelijke woning in de opslag staat. De man heeft toegelicht niet over een zodanige woonruimte te (kunnen) beschikken dat daar ruimte is voor de opgeslagen inboedel. Los van de vraag of de man zou hebben toegezegd de opslag op te heffen, zijn de opslagkosten thans een vaste last van de man waar volgens de rechtbank – in ieder geval in het kader van de voorlopige voorzieningen – terecht rekening mee gehouden is bij de berekening van zijn draagkracht.
5.4.
Daargelaten dat 27 mei 2021 in de toekomst ligt, heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man haar stelling dat het inkomen van de man met ingang van 27 mei 2021 aanzienlijk stijgt, onvoldoende onderbouwd.
5.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat bij de beschikking van 24 november 2020 niet van zodanige onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan of dat de omstandigheden sindsdien in zodanige mate zijn gewijzigd dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de beschikking niet in stand kan blijven. De rechtbank zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot wijziging van de beschikking van 24 november 2020.
eigendommen
5.6.
Gesteld noch gebleken is dat de door de vrouw genoemde eigendommen tot haar dagelijks gebruik strekken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek van de vrouw geen voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 822 lid 1 Rv betreft. De vrouw zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek ten aanzien van haar eigendommen.
5.7.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat partijen ter zitting zijn overeengekomen dat zij elkaar treffen op zaterdag 16 januari 2021 om 09:30 uur bij [opslagbedrijf] . De in het aanvullend verzoekschrift genoemde eigendommen van de vrouw zullen haar daar ter hand worden gesteld. Verder zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de advocaat van de vrouw binnen 24 uur het gelegde maritale beslag op de tegoeden van de man voor de helft zal opheffen.
proceskostenveroordeling
5.8.
De rechtbank overweegt dat in familiezaken in het algemeen wordt besloten tot compensatie van de proceskosten, wat inhoudt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren. De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is. Redengevend hiertoe is dat de vrouw de man nodeloos in deze procedure heeft betrokken. De vrouw heeft de verzochte, aan een strenge toets onderhevige, gestelde wijziging enkel gebaseerd op standpunten die reeds besproken zijn in de eerdere procedure waar de rechtbank reeds op heeft beslist. Daarnaast is het door de vrouw aangedragen standpunt met betrekking tot het ontbreken van woonlasten aan de zijde van de man, zoals hiervoor reeds in r.o. 5.2 is overwogen, louter te wijten aan het door de vrouw gelegde maritale beslag, wat voor haar rekening en risico dient te komen.
5.9.
De rechtbank zal voor de vaststelling van het salaris van de advocaat van de man aansluiten bij het liquidatietarief, op basis waarvan 1 punt wordt toegekend aan het indienen van de verweerschriften en 1 punt voor de mondelinge behandeling ter zitting. Uitgaande van tarief II, waarbij ieder punt wordt gewaardeerd op € 543 komt het salaris van de advocaat van de man op € 1.086.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
6.2.
veroordeelt de vrouw in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de man begroot op € 1.086 aan advocaatkosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Mehagnoul, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.