ECLI:NL:RBNHO:2021:773

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
15/250512-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door onoplettendheid en gebruik van mobiele telefoon tijdens het rijden

Op 2 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 mei 2019 in Purmerend betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich zodanig gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de verdachte kort voor het ongeval bezig was met het versturen en lezen van WhatsApp-berichten op haar mobiele telefoon, waardoor zij onvoldoende aandacht had voor het verkeer. Dit leidde tot een botsing met een stilstaande motorfiets, waarbij de bestuurder van de motorfiets zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder meerdere breuken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het primaire feit, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte ernstig tekort is geschoten in de voorzichtigheid die van haar als bestuurder mocht worden verwacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 160 uren taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-250512-19 (P)
Uitspraakdatum: 2 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink, en van wat de verdachte en haar raadsvrouw, mr. L. Stolk-Hogeterp, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij
primair:
op of omstreeks 3 mei 2019, te Purmerend, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto [xx] , daarmede rijdende over de weg, de Jaagweg (N235), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- niet voortdurend en/ of niet voldoende haar aandacht bij de weg en/ of het verkeer te houden en/ of niet voortdurend de controle over haar motorrijtuig te houden en/ of
- gekomen ter hoogte van de kruising van de Jaagweg en de Verzetslaan met een mobiele telefoon te appen en/ of die mobiele telefoon op andere wijze te bedienen en/of
- met een snelheid te rijden die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- met behoorlijke snelheid op te botsen en/ of aan te rijden tegen de achterzijde van een voor een rood uitstralend verkeerslicht stilstaande motorfiets [yy] ,
waardoor de bestuurder van die motorfiets, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken nekwervel en/of een gebroken borstbeen en/ of twaalf gebroken ribben en/ of twee bekkenfracturen en/ of een gebroken schaambeen en/ of één (of meerdere) klaplongen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
op of omstreeks 3 mei 2019, te Purmerend, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto [xx] , daarmee rijdende op de Jaagweg (N235) en toen:
- niet voortdurend en/ of niet voldoende haar aandacht bij de weg en/ of het verkeer heeft gehouden en/ of niet voortdurend de controle over haar motorrijtuig heeft gehouden en/ of
- gekomen ter hoogte van de kruising van de Jaagweg en de Verzetslaan met een mobiele telefoon heeft geappt en/ of die mobiele telefoon op andere wijze heeft bediend en/of
- met een snelheid heeft gereden die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- met behoorlijke snelheid is opgebotst en/ of aangereden tegen de achterzijde van een voor een rood uitstralend verkeerslicht stilstaande motorfiets [yy] ,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primaire feit, namelijk dat de verdachte zich op 3 mei 2019 zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft zich zeer onvoorzichtig en onoplettend gedragen door tijdens het besturen van haar auto WhatsApp berichten te versturen en lezen. Daardoor heeft zij haar aandacht onvoldoende bij de weg en het verkeer gehouden en is zij onvoldoende oplettend geweest. De verdachte kon als gevolg hiervan niet tijdig haar auto tot stilstand brengen en is met een behoorlijke snelheid op de voor een rood verkeerslicht stilstaande motorfiets van het slachtoffer gebotst. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de primair verweten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primaire feit bepleit. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte vlak voor het verkeersongeval nog aan het appen was. Het feit dat zij niet tijdig heeft opgemerkt dat het slachtoffer remde voor het oranje verkeerslicht, terwijl de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij zou doorrijden, is niet zodanig ernstig dat gesproken kan worden van een ernstige fout. Hooguit kan worden gesproken van een moment van onoplettendheid, waarbij de verdachte een inschattingsfout heeft gemaakt, maar die enkele onoplettendheid is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het primaire feit.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het subsidiaire feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Op 3 mei 2019 is de verdachte bij de kruising van de Jaagweg en de Verzetslaan in Purmerend, rijdend in de richting van Purmerend, met haar personenauto aangereden tegen de voor het rode verkeerslicht stilstaande motorfiets van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze botsing zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk tal van breuken en een klaplong. De primaire vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte door haar gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Van schuld in de zin van artikel 6 Wvw is pas sprake bij een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het primaire feit heeft begaan, moet de rechtbank vaststellen of haar gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wvw zoals hiervoor beschreven.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, tot bewezenverklaring van het primaire feit. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verdachte wordt onder andere verweten dat het verkeersongeval aan haar te wijten is, omdat zij ter hoogte van de betreffende kruising gebruik heeft gemaakt van WhatsApp of op een andere wijze haar mobiele telefoon heeft bediend. De verdachte heeft dit ontkend. Zij heeft verklaard dat zij tijdens het rijden weliswaar met haar ex-vriend heeft geappt, maar dat zij daarmee op een eerder moment was gestopt. Zij heeft desgevraagd verklaard niet te kunnen zeggen hoeveel tijd is gelegen tussen het moment waarop zij stopte met appen en het moment van de botsing.
Naar aanleiding van het verkeersongeval is onderzoek gedaan naar de verkeersregelinstallatie (VRI) van de betreffende kruising. Op basis van dit onderzoek heeft de politie vastgesteld dat het verkeersongeval, uitgaand van de tijdsinstelling van de VRI, heeft plaatsgevonden op 3 mei 2019 om 06:59:28 uur. Rekening houdend met het feit dat de klok van de VRI, blijkens het onderzoek, zes seconden achterliep op de zogeheten DCF-klok, betekent dit dat het ongeval, afgerond op hele seconden, heeft plaatsgevonden om 06:59:34 uur.
De mobiele telefoon van de verdachte is ook onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat een aantal factoren kan leiden tot een zekere onzekerheidsmarge van enkele seconden met betrekking tot de precisie van de tijdsaanduiding van met de mobiele telefoon verrichte handelingen, zoals bellen en het ontvangen en verzenden van WhatsApp berichten. Dat maakt dat de rechtbank de tijdsaanduiding van deze onderzoeksresultaten met een zekere mate van terughoudendheid betrekt in haar oordeelsvorming.
Uit deze onderzoeksresultaten blijkt dat de verdachte, volgens de tijdsaanduiding van haar mobiele telefoon, om 06:59:27 uur een WhatsApp bericht heeft gelezen. De verdachte is daarna om 06:59:31 uur begonnen met het typen van een WhatsApp bericht. Daarmee is zij vier seconden later, om 06:59:35 uur, abrupt gestopt.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde onzekerheidsmarge, het tijdstip waarop de verdachte is gestopt met het typen van het WhatsApp bericht min of meer samenvalt met het tijdstip waarop het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Dit plaatst de rechtbank voor de vraag of hiervan een nadere waardering kan worden gegeven. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden die blijken uit het onderzoek naar de mobiele telefoon van de verdachte, bezien in het licht van de door haar op de zitting afgelegde verklaring.
De verdachte heeft volgens de tijdsaanduiding in haar eigen telefoon om 07:00:36 uur geprobeerd te bellen met haar ex-vriend. Dat is 61 seconden nadat de verdachte was gestopt met het typen van het hiervoor genoemde WhatsApp bericht. Dit tijdsverloop is ontleend uitsluitend aan de inhoud van de mobiele telefoon van de verdachte, zodat dit als vaststaand kan worden aangenomen. Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat zij direct na het verkeersongeval haar mobiele telefoon heeft gepakt, uit haar auto is gestapt en naar het slachtoffer is gelopen om te vragen hoe het met hem ging. De verdachte is vervolgens bij het slachtoffer weggelopen en heeft geprobeerd haar ex-vriend te bellen, die niet opnam. De rechtbank stelt vast dat al deze gedragingen zich hebben afgespeeld binnen de hiervoor genoemde 61 seconden tussen het stoppen met het typen van het laatste WhatsApp bericht en het bellen naar haar ex-vriend. In deze gang van zaken is grond gelegen voor de vaststelling dat het tijdstip dat is gelegen rond 06:59:35 uur (het moment waarop de verdachte abrupt stopte met appen) niet veel kan afwijken van de tijd van de DCF-klok.
Daarnaast komt betekenis toe aan het feit dat de verdachte kort na het verkeersongeval, terwijl zij nog ter plaatse was, 35 WhatsApp berichten, die waren ontvangen en verstuurd tussen 06:29 uur en 07:30 uur in de WhatsApp conversatie met haar ex-vriend, heeft gewist. Uit haar verklaring op de zitting blijkt dat de verdachte dit deed, omdat zij wist dat de politie die WhatsApp berichten zou kunnen betrekken bij de waardering van haar betrokkenheid bij het verkeersongeval, de oorzaak daarvan en haar schuld daaraan.
Ook aan het abrupte karakter van de beëindiging van het aanmaken van het laatste WhatsApp bericht hecht de rechtbank waarde in het kader van het bewijs.
De rechtbank betrekt voorts de verklaring van de getuige [getuige] in de bewijsvoering. Hij zag dat de verdachte de motorfiets van het slachtoffer van achteren naderde en dat zij haar auto daarbij niet afremde. Volgens de getuige remde de verdachte pas op het laatste moment en probeerde zij pas op dat moment met haar auto voor het slachtoffer uit te wijken.
Bij de waardering van de hiervoor besproken bewijsmiddelen hecht de rechtbank tot slot ook betekenis aan de omstandigheid dat de verdachte tijdens het eerste politieverhoor heeft verklaard dat zij de waarheid wilde vertellen en eerlijk zou zijn, maar dat zij tijdens dit verhoor heeft ontkend al rijdende te hebben geappt. De verdachte is daarop aanvankelijk niet op eigen initiatief teruggekomen. Pas maanden later, geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek naar haar mobiele telefoon, heeft de verdachte toegegeven op weg naar huis al rijdend WhatsApp berichten te hebben verstuurd en gelezen en een deel daarvan vervolgens kort na het ongeval te hebben gewist.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte tot kort voor of onmiddellijk voorafgaand aan het verkeersongeval al rijdende bezig is geweest met het versturen en lezen van WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon. Dit laat voorts geen andere conclusie toe dan dat de verdachte onvoldoende aandacht had voor het verkeer en dat zij te laat heeft geremd. Toen het haar niet lukte om de auto tot stilstand te brengen, is zij met een behoorlijke snelheid tegen de achterzijde van de motorfiets van het slachtoffer gebotst.
Het verweer dat de verdachte niet aan het appen was toen zij de kruising naderde en haar aandacht had gericht op het verkeer en niet op haar mobiele telefoon, wordt wegens het ontbreken van aannemelijkheid, verworpen.
De verdachte is door aldus te handelen ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid die van haar als bestuurder van een personenauto mocht worden verwacht.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, door het geheel van haar opeenvolgende gedragingen en de context van die gedragingen ten tijde van het verkeersongeval, zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarom schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wvw.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
het primaire feitheeft begaan, met dien verstande dat zij
op 3 mei 2019 te Purmerend als bestuurder van een personenauto [xx] , rijdende over de Jaagweg (N235), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- niet voortdurend en niet voldoende haar aandacht bij de weg en het verkeer te houden en
- gekomen ter hoogte van de kruising van de Jaagweg en de Verzetslaan met haar mobiele telefoon te appen en
- met behoorlijke snelheid op te botsen tegen de achterzijde van een, voor een rood licht uitstralend verkeerslicht, stilstaande motorfiets [yy] , waardoor de bestuurder van die motorfiets, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken nekwervel en een gebroken borstbeen en twaalf gebroken ribben en twee bekkenfracturen en een gebroken schaambeen en één klaplong werd toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Wat aan de verdachte onder het primaire feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
primair bewezenverklaardelevert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de ernst van het feit, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) en de strafverzwarende omstandigheid dat zij vanwege haar beroep een voorbeeldfunctie had, zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van het primaire feit aan te sluiten bij de ondergrens van schuld. Ook heeft zij verzocht acht te slaan op de persoon van de verdachte, die geen strafblad heeft, en de omstandigheden dat zij voorafgaand aan het verkeersongeval niet te hard reed en dat zij nog heeft geprobeerd om uit te wijken voor het slachtoffer. Gelet hierop zou moeten worden volstaan met oplegging van een geldboete, al dan niet gecombineerd met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 3 mei 2019 als bestuurder van een personenauto zeer onvoorzichtig en onoplettend gedragen. Door tijdens het rijden te appen heeft de verdachte niet haar volledige aandacht gehouden bij het besturen van haar auto en de verkeerssituatie op de weg. Daardoor heeft zij niet op tijd opgemerkt dat het slachtoffer vóór haar zijn motorfiets tot stilstand had gebracht bij het voor hem oranje en daarna rood uitstralende verkeerslicht en is zij met haar auto op de motorfiets van het slachtoffer gebotst. Door die botsing heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarvan hij ruim anderhalf jaar na het verkeersongeval nog steeds ernstig last ondervindt. Dat blijkt uit de indringende slachtofferverklaring die het slachtoffer op de zitting heeft voorgedragen.
Door op deze wijze te handelen is de verdachte ernstig tekort geschoten in haar verplichting rekening te houden met mogelijke risico’s van haar gedrag voor andere verkeersdeelnemers. Zij is ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid die van haar, als verkeersdeelnemer in het algemeen en als bestuurder van een auto in het bijzonder, mocht worden verwacht.
De oriëntatiepunten van het LOVS noemen in soortgelijke gevallen van ernstige schuld aan een verkeersongeval als oriëntatiepunt een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aard en de duur van de strafoplegging ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover zij op de zitting van 19 januari 2021 heeft verklaard en zoals die blijken uit het reclasseringsrapport van 15 juni 2020. Ook heeft de rechtbank op het uittreksel van het strafblad van de verdachte van 11 december 2020 gezien dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen of is veroordeeld. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, echter geen reden om in afwijking van het uitgangspunt van het LOVS te kiezen voor een andere strafsoort of strafmodaliteit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 160 uren op zijn plaats is. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarnaast de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd voor de duur van één jaar.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die ten grondslag liggen aan de strafoplegging zijn de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 Wvw.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primaire feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
het verrichten van 160 (honderdzestig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte ook tot
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 februari 2021.