3.3.Oordeel van de rechtbank
Op 3 mei 2019 is de verdachte bij de kruising van de Jaagweg en de Verzetslaan in Purmerend, rijdend in de richting van Purmerend, met haar personenauto aangereden tegen de voor het rode verkeerslicht stilstaande motorfiets van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze botsing zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk tal van breuken en een klaplong. De primaire vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte door haar gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Van schuld in de zin van artikel 6 Wvw is pas sprake bij een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het primaire feit heeft begaan, moet de rechtbank vaststellen of haar gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wvw zoals hiervoor beschreven.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, tot bewezenverklaring van het primaire feit. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verdachte wordt onder andere verweten dat het verkeersongeval aan haar te wijten is, omdat zij ter hoogte van de betreffende kruising gebruik heeft gemaakt van WhatsApp of op een andere wijze haar mobiele telefoon heeft bediend. De verdachte heeft dit ontkend. Zij heeft verklaard dat zij tijdens het rijden weliswaar met haar ex-vriend heeft geappt, maar dat zij daarmee op een eerder moment was gestopt. Zij heeft desgevraagd verklaard niet te kunnen zeggen hoeveel tijd is gelegen tussen het moment waarop zij stopte met appen en het moment van de botsing.
Naar aanleiding van het verkeersongeval is onderzoek gedaan naar de verkeersregelinstallatie (VRI) van de betreffende kruising. Op basis van dit onderzoek heeft de politie vastgesteld dat het verkeersongeval, uitgaand van de tijdsinstelling van de VRI, heeft plaatsgevonden op 3 mei 2019 om 06:59:28 uur. Rekening houdend met het feit dat de klok van de VRI, blijkens het onderzoek, zes seconden achterliep op de zogeheten DCF-klok, betekent dit dat het ongeval, afgerond op hele seconden, heeft plaatsgevonden om 06:59:34 uur.
De mobiele telefoon van de verdachte is ook onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat een aantal factoren kan leiden tot een zekere onzekerheidsmarge van enkele seconden met betrekking tot de precisie van de tijdsaanduiding van met de mobiele telefoon verrichte handelingen, zoals bellen en het ontvangen en verzenden van WhatsApp berichten. Dat maakt dat de rechtbank de tijdsaanduiding van deze onderzoeksresultaten met een zekere mate van terughoudendheid betrekt in haar oordeelsvorming.
Uit deze onderzoeksresultaten blijkt dat de verdachte, volgens de tijdsaanduiding van haar mobiele telefoon, om 06:59:27 uur een WhatsApp bericht heeft gelezen. De verdachte is daarna om 06:59:31 uur begonnen met het typen van een WhatsApp bericht. Daarmee is zij vier seconden later, om 06:59:35 uur, abrupt gestopt.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde onzekerheidsmarge, het tijdstip waarop de verdachte is gestopt met het typen van het WhatsApp bericht min of meer samenvalt met het tijdstip waarop het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Dit plaatst de rechtbank voor de vraag of hiervan een nadere waardering kan worden gegeven. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden die blijken uit het onderzoek naar de mobiele telefoon van de verdachte, bezien in het licht van de door haar op de zitting afgelegde verklaring.
De verdachte heeft volgens de tijdsaanduiding in haar eigen telefoon om 07:00:36 uur geprobeerd te bellen met haar ex-vriend. Dat is 61 seconden nadat de verdachte was gestopt met het typen van het hiervoor genoemde WhatsApp bericht. Dit tijdsverloop is ontleend uitsluitend aan de inhoud van de mobiele telefoon van de verdachte, zodat dit als vaststaand kan worden aangenomen. Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat zij direct na het verkeersongeval haar mobiele telefoon heeft gepakt, uit haar auto is gestapt en naar het slachtoffer is gelopen om te vragen hoe het met hem ging. De verdachte is vervolgens bij het slachtoffer weggelopen en heeft geprobeerd haar ex-vriend te bellen, die niet opnam. De rechtbank stelt vast dat al deze gedragingen zich hebben afgespeeld binnen de hiervoor genoemde 61 seconden tussen het stoppen met het typen van het laatste WhatsApp bericht en het bellen naar haar ex-vriend. In deze gang van zaken is grond gelegen voor de vaststelling dat het tijdstip dat is gelegen rond 06:59:35 uur (het moment waarop de verdachte abrupt stopte met appen) niet veel kan afwijken van de tijd van de DCF-klok.
Daarnaast komt betekenis toe aan het feit dat de verdachte kort na het verkeersongeval, terwijl zij nog ter plaatse was, 35 WhatsApp berichten, die waren ontvangen en verstuurd tussen 06:29 uur en 07:30 uur in de WhatsApp conversatie met haar ex-vriend, heeft gewist. Uit haar verklaring op de zitting blijkt dat de verdachte dit deed, omdat zij wist dat de politie die WhatsApp berichten zou kunnen betrekken bij de waardering van haar betrokkenheid bij het verkeersongeval, de oorzaak daarvan en haar schuld daaraan.
Ook aan het abrupte karakter van de beëindiging van het aanmaken van het laatste WhatsApp bericht hecht de rechtbank waarde in het kader van het bewijs.
De rechtbank betrekt voorts de verklaring van de getuige [getuige] in de bewijsvoering. Hij zag dat de verdachte de motorfiets van het slachtoffer van achteren naderde en dat zij haar auto daarbij niet afremde. Volgens de getuige remde de verdachte pas op het laatste moment en probeerde zij pas op dat moment met haar auto voor het slachtoffer uit te wijken.
Bij de waardering van de hiervoor besproken bewijsmiddelen hecht de rechtbank tot slot ook betekenis aan de omstandigheid dat de verdachte tijdens het eerste politieverhoor heeft verklaard dat zij de waarheid wilde vertellen en eerlijk zou zijn, maar dat zij tijdens dit verhoor heeft ontkend al rijdende te hebben geappt. De verdachte is daarop aanvankelijk niet op eigen initiatief teruggekomen. Pas maanden later, geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek naar haar mobiele telefoon, heeft de verdachte toegegeven op weg naar huis al rijdend WhatsApp berichten te hebben verstuurd en gelezen en een deel daarvan vervolgens kort na het ongeval te hebben gewist.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte tot kort voor of onmiddellijk voorafgaand aan het verkeersongeval al rijdende bezig is geweest met het versturen en lezen van WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon. Dit laat voorts geen andere conclusie toe dan dat de verdachte onvoldoende aandacht had voor het verkeer en dat zij te laat heeft geremd. Toen het haar niet lukte om de auto tot stilstand te brengen, is zij met een behoorlijke snelheid tegen de achterzijde van de motorfiets van het slachtoffer gebotst.
Het verweer dat de verdachte niet aan het appen was toen zij de kruising naderde en haar aandacht had gericht op het verkeer en niet op haar mobiele telefoon, wordt wegens het ontbreken van aannemelijkheid, verworpen.
De verdachte is door aldus te handelen ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid die van haar als bestuurder van een personenauto mocht worden verwacht.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, door het geheel van haar opeenvolgende gedragingen en de context van die gedragingen ten tijde van het verkeersongeval, zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarom schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wvw.