Overwegingen
1. Eiser volgt een opleiding aan het ROC [naam] en ontvangt studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
2. Namens eiser is eerder door zijn moeder op 2 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw). Bij besluit van 16 maart 2018 is voor de periode 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018 een studietoeslag verstrekt.
3. Op 29 oktober 2018 heeft eiser een nieuwe aanvraag om een individuele studietoeslag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 16 mei 2019 en ligt ten grondslag aan dit beroep.
4. Naar aanleiding van de onderhavige aanvraag heeft verweerder een (medisch) advies opgevraagd bij het Uwv op 30 januari 2019. Een verzekeringsarts van het Uwv en een arbeidsdeskundige hebben onderzoek gedaan en beoordeeld of eiser in staat is met zijn beperkingen het wettelijk minimumloon te verdienen. De verzekeringsarts heeft op 8 april 2019 gerapporteerd en de arbeidsdeskundige op 30 april 2019.
Het rapport van de verzekeringsarts is niet aan verweerder toegezonden en maakt ook geen deel uit van het procesdossier.
5. Het Uwv heeft verweerder op 1 mei 2019 het rapport van de arbeidsdeskundige toegestuurd. De beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van ‘drempelfuncties’. De arbeidsdeskundige concludeert dat eiser de drempelfunctie van receptionist-telefonist kan uitvoeren en daarmee in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon per maand te verdienen. De arbeidsdeskundige heeft overleg gehad met de verzekeringsarts (nadat de moeder van eiser had aangegeven dat het eiser niet lukt om school én stage vol te houden). Volgens de verzekeringsarts kan eiser fulltime werken als er rekening wordt gehouden met werkzaamheden die fysiek niet te belastend zijn; een beperking duurbelasting is daarom niet aan de orde.
6.
Bij het primaire besluit van 16 mei 2019 wijst verweerder de aanvraag af, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van het Uwv.
7. Eiser heeft bezwaar gemaakt. In het aanvullend bezwaarschrift van 18 juli 2019 is gesteld dat hij vanwege zijn ziekte niet in staat is fulltime te werken en het wettelijk minimumloon te verdienen. Het advies van het Uwv is onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat is nagelaten nadere medische informatie op te vragen vanuit de behandelend sector.
8. Op de datum van de aanvraag, betrof één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een individuele studietoeslag dat van de persoon op de datum van de aanvraag moet zijn vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon (WML), doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Bij brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 11 juli 2019 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bericht dat, samengevat, is gebleken dat de regeling Individuele studietoeslag Participatiewet niet aan het door de wetgever gestelde doel voldoet en aanpassing behoeft. Het wettelijk criterium ‘niet in staat zijn het WML te verdienen’ dekt niet het beoogde doel en in afwachting van een bredere wettelijke aanpassing wordt aangegeven dat het criterium als volgt moet worden geïnterpreteerd: ‘door een medische beperking naast de studie niet kunnen bijverdienen’. Daarbij is tevens aangegeven dat gemeenten het huidige criterium in artikel 36b, eerste lid, onder d van de Pw moeten interpreteren als: ‘door een medische beperking naast de studie niet kunnen bijverdienen’.
Per 1 januari 2020 is het artikelonderdeel gewijzigd in: (…) “kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele studietoeslag verlenen indien hij op de datum van de aanvraag door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven”.
9. Naar aanleiding van de bezwaren en met het oog op de gewijzigde interpretatie van de criteria in artikel 36b van de Pw heeft verweerder het Uwv op 17 september 2019 verzocht of dit reden geeft voor een ander advies. Ook verzoekt verweerder om toezending van het rapport van de verzekeringsarts.
10.
De arbeidsdeskundige reageert op 2 oktober 2019 en geeft aan dat hij bij zijn beoordeling is uitgegaan van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid en, omdat er nog niet is geconcludeerd dat de verzekeringsarts op basis van de lopende bezwaarzaak de door hem vastgestelde belastbaarheid moet bijstellen, vermeldt hij niet anders te kunnen adviseren dan in het rapport van 30 april 2019. Verder geeft hij aan dat de gewijzigde interpretatie van het criterium bij de beleidsafdeling bekend is, maar nog wordt onderzocht in hoeverre en hoe hier in de uitvoering invulling aan moet worden gegeven. Ook op dit punt ziet hij daarom (nog) geen aanleiding anders te adviseren.
De arbeidsdeskundige wijst er verder ook nog op dat het rapport van de verzekeringsarts alleen door eiser of zijn gemachtigde mag worden opgevraagd.
11. Op de hoorzitting van 28 oktober 2019 heeft eiser een brief van zijn huisarts gedateerd 25 oktober 2019 overhandigd, waarin melding wordt gemaakt van beperkingen door astma en psychische problemen. Op 31 oktober 2019 heeft gemachtigde van eiser aangegeven dat de beslistermijn op bezwaar inmiddels is verlopen en wordt verweerder verzocht binnen twee weken een besluit te nemen.
12. Op verzoek van de bezwaarcommissie heeft verweerder bij brief van 31 oktober 2019 het Uwv gevraagd om een nieuw medisch advies voor de beoordeling van de studietoeslag, waarbij is aangegeven dat de vraag die verweerder graag beantwoord ziet is of eiser naast zijn voltijdse MBO opleiding door een medisch beperking structureel al dan niet kan bijverdienen. Verweerder verzoekt het Uwv om ook in te gaan op de brief van de huisarts.
13. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv rapporteert op 12 maart 2020. Hij geeft aan de analyse arbeidsvermogen uit de arbeidsdeskundige rapportage van 30 april 2019 ongewijzigd te handhaven en concludeert dat eiser een drempelfunctie kan uitvoeren en daarmee in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijst op de gehanteerde smba-methodiek, die dezelfde is als bij de indicatie banenafspraak. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is die door de primaire arbeidsdeskundige correct toegepast. Vanuit zijn rol zegt hij niet iets zinnigs te kunnen melden over of een andere, ruimere interpretatie van voorwaarden van toepassing is en zo ja, welke methodiek dan toegepast moet worden.
14. Bij het bestreden besluit van 23 juni 2020 verklaart verweerder de bezwaren ongegrond. Verweerder volgt het advies van het Uwv dat eiser niet in aanmerking komt voor een studietoeslag.
15. Eiser voert in beroep aan dat verweerder is afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie om de toepassing van de ministeriële richtlijn over de interpretatie van het criterium in artikel 36b van de Pw nader door het Uwv te laten onderzoeken. Eiser stelt dat verweerder na het advies van het Uwv een besluit heeft genomen op basis van het oude criterium (of eiser een ‘drempelfunctie’ kan verrichten en daarmee het wettelijk minimumloon kan verdienen), terwijl beoordeeld moeten worden of eiser, gelet op zijn medische beperkingen, in staat is om naast zijn voltijdstudie structureel bij te verdienen. Eiser geeft voorts aan niet in staat te zijn structureel bij te verdienen naast zijn studie. Hij stelt zowel lichamelijke als psychische klachten te hebben die volgens zijn huisarts vermoeidheid kan veroorzaken. Hij moet regelmatig van school verzuimen vanwege zijn klachten.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt af te mogen gaan op het advies van het Uwv. Aan het Uwv is de vraag voorgelegd of het bezwaar en de aangekondigde wijziging van artikel 36b van de Pw het advies van de arbeidsdeskundige zou doen wijzigen. Uit de reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat zowel het bezwaar als de gewijzigde interpretatie van artikel 36b daartoe geen aanleiding geven.
Naar aanleiding van het beroep en in het kader van de zorgvuldigheid is door verweerder bij brief van 26 april 2021 nogmaals aanvullende informatie bij het Uwv opgevraagd.