In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Mauritius op 13 september 2019. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk wijzigingen in de slottijden door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie volgens de Verordening, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de luchtverkeersleiding meerdere keren nieuwe slottijden heeft opgelegd, wat de kantonrechter als buitengewone omstandigheden heeft erkend. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers niet in hun recht stonden.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 4 augustus 2021 door kantonrechter S.N. Schipper in Haarlem.