3.4.2Arrest Prokuratuur
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Prokuratuur onder meer volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in dat arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Niet ter discussie staat dat in deze zaak van een dergelijke procedure sprake is omdat de ten laste gelegde diefstal met geweld (met gebruikmaking van een vuurwapen) een “serious crime” betreft.
Voorts volgt uit het arrest Prokuratuur dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat de onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het arrest Prokuratuur zich niet beperkt tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het dictum van het arrest is juist algemeen geformuleerd.
Op grond van het arrest Prokuratuur is de rechtbank van oordeel dat de in het onderhavige onderzoek opgevraagde zendmastgegevens – hoewel deze zijn opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering – achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit.
Ten aanzien van de vraag welk rechtsgevolg verbonden moet worden aan die conclusie overweegt de rechtbank als volgt.
In het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:C:2020:791) overweegt het HvJ EU dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie uitsluitend een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs. Bij de beantwoording van de hiervoor bedoelde vraag zal de rechtbank daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zoals ook de verdediging en het Openbaar Ministerie voorstaan.
In onderhavige zaak zijn de historische gegevens van de telecom van de verdachte opgevraagd over respectievelijk de periode 10 oktober 2017 tot en met 13 maart 2018 en 8 oktober 2017 tot en met 5 april 2018. Dit zijn gegevens die naar het oordeel van de rechtbank kunnen worden aangemerkt als verkeers- en locatiegegevens in de zin van de Richtlijn.
Zoals hiervoor is overwogen, zijn deze gegevens opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling zoals neergelegd in het Wetboek van Strafvordering. Weliswaar leidt deze constatering niet tot het oordeel dat het Unierecht niet is geschonden, maar de rechtbank is van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt in deze zaak beperkt is. De historische gegevens beslaan slechts een beperkte tijdsspanne en niet kan worden gezegd dat daarmee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. Voorts is niet aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst tekent van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Bovendien weegt de rechtbank mee dat aannemelijk is dat de rechter-commissaris – indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen – toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen. De rechter-commissaris heeft immers ook toestemming gegeven voor het doen tappen van telefoonnummers van de verdachten in het onderhavige onderzoek.
Dit brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
3.4.3Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 oktober 2017 is bij restaurant [naam 1] via Thuisbezorgd.nl een bestelling ontvangen. Omstreeks 00:45 uur heeft aangever [slachtoffer] met zijn auto de bestelling weggebracht naar de Indigostraat te Zaandam. Hier is hij door drie mannen overvallen. Eén man stond bij zijn deur aan de bestuurderskant (hierna: dader 1). De tweede man (hierna: dader 2) stapte naast aangever in de auto. De derde man (hierna: dader 3) stond achter de auto en bleef op de uitkijk staan. Dader 1 heeft een wapen doorgeladen, op het hoofd van aangever gezet en aangever gesommeerd zijn Rolex af te staan. Dader 1 heeft de Rolex vervolgens van aangever zijn pols gehaald. Dader 2 heeft tegen aangever gezegd dat hij zijn kettingen af moest doen. Toen het aangever zelf niet lukte zijn kettingen af te doen, heeft dader 2 aangever met een vuist in het gezicht geslagen en vervolgens de kettingen van de nek van aangever getrokken. Naast de Rolex en de kettingen zijn ook de portemonnee, telefoon en autosleutel van aangever weggenomen.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat de verdachte niet in de door aangever gegeven signalementen van de daders past. Er kan niet worden gesteld dat de signalementen van de daders dusdanig afwijken van het uiterlijk van de verdachte dat de verdachte niet in het signalement kan passen. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat aangever een wapen op zijn hoofd gericht had ten tijde van zijn waarnemingen en dat een van de daders buiten de auto was terwijl aangever in de auto zat. Aangever heeft dader 1 en dader 2 in ieder geval beschreven als twee mannen met een heel donkere huidskleur. De rechtbank stelt vast dat de verdachte, blijkens de foto op de zich in het dossier bevindende informatiestaat SKDB-persoon van 6 juli 2021, een behoorlijk donkere huidskleur heeft.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de geplaatste bestelling via Thuisbezorgd.nl. Hieruit blijkt dat deze is geplaatst door ene “ [naam 2] ” via het e-mailadres [e-mailadres] . Nader onderzoek wijst uit dat dit e-mailadres toebehoort aan [naam 3] , de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 1] . Bij de bestelling op 30 oktober 2017 is het telefoonnummer [telefoonnummer] opgegeven. Dit nummer is alleen op de dag van de gepleegde overval gedurende één uur gebruikt, van 00:00 tot 01:01 uur. Er is alleen contact geweest met nummers van aangever en restaurant [naam 1] . Het nummer straalde ten tijde van de overval een zendmast aan vlak bij de plaats van de overval.
Het nummer is gebruikt in combinatie met een toestel (iPhone 7) met een IMEI nummer eindigend op -3550. Dit toestel is van 9 mei 2017 tot en met 31 oktober 2017 gebruikt met het telefoonnummer van [medeverdachte 1] eindigend op -9750. Op 30 oktober 2017 om 00:03 uur, een paar minuten voor de overval, wordt het IMEI-nummer nog gebruikt met dit telefoonnummer van [medeverdachte 1] . Bij dit laatste contact wordt een zendmast gebruikt die het gebied aanstraalt waar de overval is gepleegd.
[medeverdachte 1] heeft deze iPhone 7 op 29 november 2017 beleend bij Used Products. Deze iPhone is door de politie in beslag genomen en onderzocht. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat één dag voor de overval, op 29 oktober 2017, met deze iPhone, op internet is gezocht naar ‘ [naam 1] Wormerveer openingstijden’. Verder is meerdere keren gezocht op het woord ‘Indigostraat’, de straat waar de overval heeft plaatsgevonden. Het toestel heeft één minuut na de bewuste bestelling een sms ontvangen van Thuisbezorgd.
Het nummer van [medeverdachte 1] eindigend op -9750 heeft op de avond van de overval 12 keer contact gehad met het nummer van medeverdachte [medeverdachte 2] eindigend op -1144. Uit onderzoek naar het nummer van [medeverdachte 2] blijkt dat dit nummer vlak voor de overval, namelijk om 00:11 uur, gebeld heeft naar het nummer waarmee de bestelling is geplaatst.
Uit onderzoek naar de zendmastgegevens blijkt dat op de avond van de overval het nummer van [medeverdachte 2] eerst een zendmast aanstraalt in zijn [woonplaats] . Het nummer wordt daarna gebruikt in Wormerveer, Krommenie en Oostzaan en uiteindelijk in Zaandam. Deze zendmast in Zaandam is dezelfde zendmastlocatie die de telefoon van [medeverdachte 1] gebruikt en nabij de plaats delict. Deze zendmast in Zaandam is in de onderzochte periode verder nooit aangestraald door het nummer van [medeverdachte 2] . Later die nacht straalt de telefoon van [medeverdachte 2] weer aan in Amsterdam.
Het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 3] , eindigend op -4088, heeft de avond van de overval tussen 20:00 uur en 20:15 uur meermalen contact met het nummer van [medeverdachte 2] . Vanaf 21:00 uur die avond vindt er meermalen contact plaats tussen de nummers van de verdachte en van [medeverdachte 3] . Na een gesprek om 21:16 uur gaat het toestel van de verdachte uit. De laatste zendmast die aangestraald wordt door de telefoon van de verdachte is in het gebied [woonplaats] . Hier zijn zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] woonachtig. Na een laatste gesprek om 22:12 uur, gaat ook het toestel van [medeverdachte 3] uit.
Tussen 22:17 uur en 22:53 uur heeft [medeverdachte 2] nog meermalen contact met [medeverdachte 1] . De telefoon van [medeverdachte 2] bevindt zich dan dicht bij de plek waar [medeverdachte 3] zijn laatste contact had, voordat zijn toestel uit ging.
Ook na de overval op aangever hebben de vier verdachten contact met elkaar. Uit de zich in het dossier bevindende tapgesprekken en sms-berichten van 6 en 7 november 2017, blijkt het volgende.
[medeverdachte 2] vraagt op 6 november 2017 aan [medeverdachte 1] ‘wie die Torrie is’ en wanneer [medeverdachte 1] gaat ‘aftikken’. [medeverdachte 1] vertelt dan iets over ‘de Turk’ en antwoordt dan ‘morgen’. [medeverdachte 2] zegt ‘en hij wil die watch teruggeven?’.
Op 7 november 2017 hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte contact met elkaar. De verdachte had mee gewild met [medeverdachte 1] naar ‘de Turk’, maar [medeverdachte 1] is alleen gegaan en heeft ‘cash’ gekregen. [medeverdachte 1] laat weten dat hij onderweg is naar [medeverdachte 3] en dat ‘hij die Lange zijn deel gaat geven en hun een deeltje’. [medeverdachte 1] rijdt dan samen met [medeverdachte 3] naar [woonplaats] , de woonplaats van de verdachte.
De rechtbank gaat er – gelet op het tijdsverloop tussen de overval op aangever en de gevoerde gesprekken op 6 en 7 november 2017, de inhoud van de gesprekken en het feit dat het contact plaatsvindt tussen precies deze vier personen – van uit dat in de hierboven aangehaalde gesprekken wordt gesproken over (de verkoop van) het horloge dat van aangever is weggenomen.
In het dossier bevinden zich verder nog getapte gesprekken tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en hun partners. Uit deze gesprekken komt onder meer naar voren dat [naam 3] op 5 februari 2018, kort nadat zij door de politie is gebeld om haar uit te nodigen voor een getuigenverhoor, contact opneemt met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] neemt niet op. Daarna neemt [naam 3] contact op met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt dat hij liever niet door de telefoon praat omdat hij vermoedt dat zijn telefoon wordt getapt. [naam 3] vertelt vervolgens aan [medeverdachte 2] dat de politie haar heeft gebeld over een beroving. Bij de telefonische ontbieding was door de politie echter niet over een beroving gesproken. Uit de gesprekken en zendmastgegevens van 6 februari 2018 blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die avond samen naar het huis van [naam 3] in [woonplaats] zijn gegaan.
Op 15 februari 2018, twee dagen na de aanhouding van [medeverdachte 1] , belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] , want hij heeft heel slecht nieuws.
Op 20 februari 2018 wordt [medeverdachte 2] aangehouden. De vriendin van [medeverdachte 2] , [naam 4] , spreekt een paar uur later over de telefoon met [naam 3] . [naam 3] spreekt dan over ‘Langa’ en ‘dat andere kereltje’. Die middag belt [naam 4] naar [medeverdachte 3] . [naam 4] vraagt aan [medeverdachte 3] of ‘het zonder condoom is gedaan’. De verdachte bevestigt dit, waarop [naam 4] antwoordt dat het dan klaar is voor [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ). [naam 4] vraagt vervolgens of ‘ie is gezien’ waarop [medeverdachte 3] antwoordt dat hij weet dat hij niet gezien is. De rechtbank gaat er van uit dat in dit gesprek de vraag wordt besproken of het gezicht van [medeverdachte 2] is gezien tijdens de overval, of dat hij gezichtsbedekking heeft gedragen.
Op 5 maart 2018 is [naam 4] telefonisch door de politie uitgenodigd voor een verhoor over een persoon met de naam [naam 5] . Een paar uur na die uitnodiging vindt een gesprek plaats tussen de verdachte, [medeverdachte 3] en een derde persoon. In dat gesprek wordt de naam ‘ [medeverdachte 2] ’ genoemd en wordt besproken dat ‘G is geveegd’. De rechtbank gaat er van uit dat gesproken wordt over [medeverdachte 2] en het feit dat hij is aangehouden door de politie. De derde persoon in het gesprek zegt dat het hem het beste lijkt als [medeverdachte 3] een ticket naar Su (de rechtbank begrijpt: Suriname) gaat kopen, ‘want dit is echt een hete torie’. Als de verdachte vervolgens moet lachen, zegt de derde persoon tegen hem dat hij mag lachen, maar dat hij al eerder vast heeft gezeten voor zo’n feit en dat het een serieus feit is, een gewapende straatoverval.
Op 20 maart 2018, wordt [medeverdachte 3] aangehouden. Een kleine drie uur later belt [naam 6] , de vriendin van [medeverdachte 3] , naar de verdachte om hem over deze aanhouding in te lichten.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die in de getapte gesprekken en sms-berichten wordt aangeduid als “Lange” of “Langa”.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, zijn naar het oordeel van de rechtbank dusdanig belastend voor de verdachte en redengevend voor het bewijs van zijn betrokkenheid als dader bij de tenlastegelegde overval, dat van de verdachte verwacht mag worden dat hij een aannemelijke verklaring geeft ter ontzenuwing van die betrokkenheid. De verdachte heeft zich echter aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen en ter zitting slechts betrokkenheid ontkend zonder een aannemelijke verklaring te geven over de voor hem belastende elementen in het dossier.
Nu een aannemelijke verklaring als hiervoor bedoeld ontbreekt, komt de rechtbank op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden tot de conclusie dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat de verdachte één van de drie daders moet zijn geweest die op 30 oktober 2017 de diefstal met geweld heeft gepleegd.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.