ECLI:NL:RBNHO:2021:7546

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
15/064134-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen van diefstal en overtreding van de Opiumwet met betrekking tot hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van diefstal en het telen van hennepplanten. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 23 juni 2020 tot en met 20 augustus 2020 in Slootdorp, gemeente Hollands Kroon, samen met anderen 400 hennepplanten te hebben geteeld, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. Daarnaast werd hem verweten dat hij elektriciteit had weggenomen van Liander N.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 17 augustus 2021 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor het tweede feit en bewezenverklaring voor het eerste feit. De verdediging heeft ook vrijspraak voor het tweede feit bepleit en gedeeltelijke vrijspraak voor het eerste feit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was wat de verdachte onder feit 2 ten laste was gelegd, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Wat betreft feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de personen van de growshop, die de verdachte hielpen bij het opzetten van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft het medeplegen bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht voor het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 90 dagen bij niet-nakoming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/064134-21 (P)
Uitspraakdatum: 31 augustus 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 augustus 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/ plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Grijsen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juni 2020 tot en met 20 augustus 2020 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ([adres 2] een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 323 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 april 2020 tot en met 20 augustus 2020 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Liander N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, voor zover dit ziet op het ten laste gelegde medeplegen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er weliswaar een vorm van overleg tussen de verdachte en de twee personen van de growshop is geweest en dat de verdachte een aantal personen heeft ingeschakeld om hem te helpen bij de inrichting van de hennepkwekerij en het oogsten, maar dat dit onvoldoende is voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer van die personen.
De raadsman van de verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsmotivering feit 1 medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit in de hoedanigheid van medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de deelnemers. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte en de mededader(s) aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Blijkens de verklaring van de verdachte is de verdachte de hennepkwekerij gestart op initiatief van twee personen van de growshop. Hijzelf had geen ervaring met of anderszins kennis van de inrichting en exploitatie van een hennepkwekerij en was wat dat betreft volledig afhankelijk van de kennis en assistentie van de personen van de growshop die hem op het idee brachten een hennepkwekerij op te zetten en hem toezegden alles van “A tot Z te regelen”. Die personen regelden en leverden de benodigde apparatuur, de hennepplanten, de groeischema’s en de knippers. Aldus hadden die personen een vergaande bemoeienis met de bedrijfsvoering, de logistiek, de oogst en de verdeling van de opbrengst, waarmee zij naar het oordeel van de rechtbank een materiële en intellectuele bijdrage hebben geleverd aan de inrichting en bedrijfsvoering van de hennepkwekerij die van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de twee personen van de growshop, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke voorbereiding en uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen ook bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 juni 2020 tot en met 20 augustus 2020 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld, in een pand [adres 2], een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet hennepplanten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit 1

Het bewezenverklaarde onder 1 levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren op te leggen. De raadsman heeft voorts verzocht om een deel van deze taakstraf voorwaardelijk op te leggen in verband met de slechte lichamelijke conditie van de verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door het in vereniging met anderen professioneel en bedrijfsmatig telen van 400 hennepplanten.
Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. Uit de verklaring van de verdachte in samenhang met de grote hoeveelheid geteelde planten blijkt dat de hennep voor verdere verspreiding is gebruikt. Hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat de handel in hennep, vanwege de grote winsten die daarmee buiten de reguliere en legale economie worden gemaakt, allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. De verdachte heeft met zijn bedrijfsmatige hennepteelt een rol gehad bij de instandhouding hiervan.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het telen van hennepplanten. Uit de oriëntatiepunten van het LOVS blijkt dat bij een hennepkwekerij met 100 tot 500 hennepplanten als strafmaat wordt uitgegaan van een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (één) maand. In deze zaak is sprake van medeplegen en van bedrijfsmatige hennepteelt. Dit zijn omstandigheden die in beginsel aanleiding vormen om in het nadeel van de verdachte van dit uitgangspunt af te wijken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 juli 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor feiten strafrechtelijk is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel weegt.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte is gekomen tot het plegen van het feit en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank ziet daarin, alles afwegende, aanleiding om bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf niet in het nadeel van de verdachte af te wijken van voornoemd uitgangspunt van de LOVS.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand opleggen en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 (twee) jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren opleggen, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2021.
mr. M.C.J. Lommen en mr. L. Boonstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.