ECLI:NL:RBNHO:2021:7524

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
C/15/310054 / FA RK 20-6345
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderbijdrage en administratieplicht van de ondernemer

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de wijziging van de kinderbijdrage. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. du Bois, verzocht om een aanpassing van de door hem te betalen kinderbijdrage, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor een relevante wijziging van omstandigheden. De rechtbank constateerde dat de man tekort schoot in de toelichting op zijn inkomen en niet voldeed aan de administratieplicht die op hem rustte als ondernemer. Dit werd onderbouwd met verwijzingen naar de wetgeving, specifiek artikel 3:15i lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat de verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie voor ondernemers vastlegt.

De rechtbank wees op gebreken in de facturen die de man had overgelegd, waaronder ontbrekende factuurnummers en inconsistenties in de administratie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M. Thieme, betwistte de verklaringen van de man en stelde dat er wel degelijk extra inkomsten waren die de man niet had opgegeven. De rechtbank concludeerde dat de man onvoldoende had aangetoond dat zijn financiële situatie was veranderd en dat hij niet kon aantonen dat de door hem te betalen kinderbijdrage kon worden gewijzigd. De rechtbank wees het verzoek van de man af, wat betekent dat de kinderbijdrage ongewijzigd blijft.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en volledige administratie voor ondernemers en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen in het kader van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/310054 / FA RK 20-6345
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 25 augustus 2021
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. du Bois, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.M. Thieme, kantoorhoudende te Zaandam.

1.Procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 23 juli 2021 en de daarin vermelde stukken;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 6 augustus 2021;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 11 augustus 2021.

2.Verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 23 juli 2021 onder meer overwogen:
5.4.
Met de vrouw constateert de rechtbank dat de nummering van de door de man overgelegde facturen niet aaneengesloten doorloopt maar gaten vertoont. De vrouw heeft in haar brief benoemd welke gaten er in de nummering aanwezig zijn. De rechtbank verwijst daar naar.
De rechtbank draagt de man op om de facturen met de ontbrekende factuurnummers alsnog te overleggen.
2.2.
Bij brief van 6 augustus 2021 heeft de advocaat van de man omtrent de ontbrekende factuurnummers het volgende verklaard:
De ontbrekende / dubbel genoteerde factuurnummers zijn terug te voeren op clients gebrek aan ervaring op administratief gebied, nu hij wegens corona op de kosten van een boekhouder heeft moeten bezuinigen en er daardoor administratieve fouten in zijn boekhouding zijn geslopen. Per saldo is dit niet van invloed op het totaal van hetgeen in rekening werd gebracht en ook geheel aansluit bij de BTW aangiftes. Meer facturen dan de overgelegde zijn er niet. Hiermee heeft de man voldaan aan het gestelde in r.o. 5.4. in de tussenbeschikking van 23 juli.
2.3.
De advocaat van de vrouw heeft in haar brief van 11 augustus 2021 gemotiveerd betwist dat er geen anderen facturen bestaan zoals de man aangeeft. Zij constateert na onderzoek van de stukken onder meer het volgende:
Doch uit de door de wederpartij overlegde bankafschriften, blijkt dat deze facturen wel degelijk bestaan. Zo is op 16 maart 2020 een bedrag van € 1851,30 bijgeschreven op de rekening van de wederpartij door [naam] onder vermelding van “202020 de nr. [nr] ”. Dit is nu juist één van de ontbrekende facturen.
Daarnaast is op 5 maart 2020 een bedrag van € 598,95 bijgeschreven door [BV] onder vermelding van “202010-041”. Cliënte weet dat dit al jarenlang een vast klant is van de man, die volgens cliënte meestal zwart betaalt. Doch de factuur “202010 (met debiteurennummer [nr] ) is pas in april 2020 aangemaakt en daar is slechts een bedrag van € 35,50 op weergegeven voor een proeftraining (..)
2.4.
Na eigen onderzoek stelt de rechtbank vast dat bovengenoemde constateringen van de vrouw feitelijk juist zijn. Uit al hetgeen de man naar voren heeft gebracht volgt geen begrijpelijke verklaring voor hetgeen aan de hand van de stukken kan worden vastgesteld.
2.5.
Evenals in onderhavige procedure, speelde in de procedure tussen partijen die heeft geleid tot de beschikking van het hof van 8 september 2020, ook de vraag of de man extra inkomsten ontving. Het hof heeft in dat kader onder punt 5.3. overwogen:
(..) De rechtbank heeft voorts bij de berekening van het NBI van de man een bedrag van € 2.800,- netto per maand aan extra inkomsten (‘zwart’) in aanmerking genomen. De man betoogt dat met die extra inkomsten in de jaren 2016 en 2017 rekening kan worden gehouden, maar dat hij die inkomsten in 2018 niet meer had. In plaats van € 2.800 netto per maand moet dus een gemiddeld bedrag van € 1.866,- netto per maand aan extra inkomsten (‘zwart’) in aanmerking worden genomen, aldus de man. De vrouw betwist dat. Desgevraagd heeft de man ter zitting in hoger beroep verklaard dat die extra inkomsten in 2018 zijn weggevallen als gevolg van een verandering van zijn bedrijfsruimte (van eigen sportstudio/trainingslocatie naar een sportschool), waardoor hij veel klanten heeft verloren. De vrouw heeft echter ter zitting onbetwist verklaard dat die verandering al in april 2017 heeft plaatsgevonden. Blijkens de overzichten die de vrouw in eerste aanleg heeft overgelegd en waarop de rechtbank haar oordeel over de extra inkomsten heeft gebaseerd, heeft de man die extra inkomsten ook na die datum gegenereerd. De verklaring van de man ter zitting kan dus niet dienen ter ondersteuning van zijn stelling dat de extra inkomsten die door de rechtbank – onbetwist – zijn begroot op € 2.800,- netto per maand, in 2018 zijn weggevallen. Nu de man zijn stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw verder niet heeft onderbouwd, gaat het hof daaraan voorbij en dient bij de berekening van het NBI van de man tevens een bedrag aan extra inkomsten van € 2.800,- per maand in aanmerking te worden genomen.
2.6.
Bovenstaande overweging van het hof heeft betrekking op de periode tot 8 september 2020. In onderhavige procedure sluit de rechtbank aan bij die eerdere overweging van het hof dat er bij de berekening van het NBI van de man extra inkomsten in aanmerking dienen te worden genomen. Immers over de periode na 8 september 2020 vertoont de facturen administratie van de man niet verklaarbare gebreken. De rechtbank kan daarom ook niet vaststellen dat de BTW aangiftes van de man geheel aansluiten bij alle inkomsten van de man.
Dat de man kennelijk geen boekhouder meer heeft kan hem niet baten, ook zonder boekhouder moet het voor de man mogelijk zijn om zijn facturen consistent door te nummeren en daar geen gaten in te laten vallen.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de man in onderhavige zaak tekort schiet in de toelichting op zijn inkomen. Voor zover de rechtbank kan vaststellen handelt de man ook niet conform de administratieplicht welke hij als ondernemer in acht dient te nemen. In dat kader wijst de rechtbank op artikel 3:15i lid 1 Burgerlijk Wetboek:
“Een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, is verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.”
2.8.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er ter zake zijn inkomen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden welke maakt dat de door hem te betalen kinderbijdrage kan worden gewijzigd.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.C.M. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.