ECLI:NL:RBNHO:2021:7516

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/3896
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de geldigheidsduur van het verblijfsdocument voor een minderjarige burger van de Unie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een minderjarige met de Egyptische nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’, dat door verweerder was ingewilligd voor de duur van vijf jaar. Eiser stelde dat deze geldigheidsduur te kort was en dat hij procesbelang had bij een langere geldigheidsduur, omdat de toets op de voorwaarden voor duurzaam verblijf pas na tien jaar zou plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat eiser inderdaad procesbelang had, omdat de kosten voor vervanging van het document hoger zouden zijn bij een kortere geldigheidsduur. De rechtbank concludeerde dat de geldigheidsduur van het verblijfsdocument voor minderjarigen gerechtvaardigd was, gezien de mogelijkheid van verandering in het uiterlijk van een kind of jongvolwassene. De rechtbank oordeelde dat de Verblijfsrichtlijn niet in de weg stond aan de door verweerder gekozen geldigheidsduur en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd wel in de proceskosten veroordeeld, omdat de rechtbank oordeelde dat er een schending van de hoorplicht had plaatsgevonden, maar dat eiser hierdoor niet in zijn belangen was geschaad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3896
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,

V-nummer [v-nummer] ,
eiser,
(gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

In de kennisgeving van 5 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ ingewilligd.
Bij besluit van 10 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . De vader van eiser verblijft in Nederland en heeft de Italiaanse nationaliteit. Op 4 december 2014 heeft verweerder een verblijfsdocument afgegeven voor het doel ‘familielid van een burger van de Unie’. Op 15 november 2019 heeft eiser, samen met zijn moeder, een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument met het doel ‘duurzaam verblijf als burger van de Unie’.
1.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiser ingewilligd en daarbij bepaald dat het document wordt afgegeven voor de duur van vijf jaar. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt gehandhaafd dat het verblijfsdocument wordt verstrekt voor de duur van vijf jaar.
3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het verblijfsdocument aan eiser heeft kunnen verlenen voor de duur van vijf jaar.
Procesbelang
4. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij het instellen van het beroep. Hoewel eiser reeds beschikt over duurzaam verblijf en de voortduring daarvan niet afhankelijk is van de duur van het verblijfsdocument, heeft eiser aannemelijk gemaakt belang te hebben bij een langere geldigheidsduur van dit document. Ten eerste omdat verweerder bij de vervanging van het verblijfsdocument, zo heeft verweerders gemachtigde ter zitting toegelicht, zal toetsen of eiser nog voldoet aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf als burger van de Unie, terwijl die toets bij de door eisers gewenste geldigheidsduur van het document pas na 10 jaar wordt verricht. Daarnaast heeft eiser belang bij een langere geldigheidsduur van het verblijfsdocument omdat er kosten zijn verbonden aan de aanvraag, omdat aannemelijk is dat de kosten voor vervanging van het document hoger zullen zijn als eiser het verblijfsdocument vaker zal moeten vervangen. Omdat hiermee het procesbelang van eiser voldoende is aangetoond zal de rechtbank overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Geldigheidsduur verblijfsdocument
5. Volgens verweerder moet voor de geldigheidsduur van het verblijfsdocument aansluiting worden gezocht bij de nationale wetgeving van identiteitsdocumenten en ligt deze derhalve in lijn met de geldigheidsduur van een Nederlands paspoort en een Nederlandse identiteitskaart. Op grond van artikel 3.2, vierde lid, van het VV [1] dient het duurzame verblijfsdocument namelijk tevens ter vaststelling van de nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Daarnaast valt het duurzame verblijfsdocument onder artikel 1, onder b, van de WID [2] . Gelet op de nationale regelgeving wordt het duurzame verblijfsdocument daarom afgegeven voor de duur van tien jaar, maar in het geval van minderjarigen, zoals eiser, voor vijf jaar.
5.1
De ratio achter deze werkwijze is volgens verweerder dat het gezicht van een kind of een jongvolwassene in relatief korte tijd kan veranderen. Gelet op het betrouwbaar gebruik van het document is het van belang dat de foto op het verblijfsdocument een goede gelijkenis vertoont met de minderjarige.
5.2
Eiser voert aan dat verweerder het verblijfsdocument ten onrechte heeft verleend voor de duur van vijf jaar. Verweerder geeft bij het verlenen van verblijfskaarten waaruit duurzaam verblijf blijkt toepassing aan het bepaalde in artikel 20, eerste lid, laatste volzin van de Verblijfsrichtlijn [3] , waarin staat: ‘
De duurzame verblijfskaart is om de tien jaar automatisch hernieuwbaar’. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom in dit geval wordt afgeweken van dit artikel en waarom er een onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, dit onderscheid is in de richtlijn niet te vinden. Omdat in de Nederlandse regelgeving niets te vinden is met betrekking tot de geldigheidsduur van het verblijfsdocument, moet, nu de implementatietermijn van de Verblijfsrichtlijn is verlopen, en het bepaalde in het artikel voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is, de richtlijn op dit punt direct worden toegepast. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar de Wet op de Identificatieplicht, de Paspoortwet en de Paspoortuitvoeringsregelingen. Deze regelingen vormen echter geen implementatie van de Verblijfsrichtlijn, gelet op de transponeringstabel bij de wijziging van het Vreemdelingenbesluit van 26 april 2020. Bovendien, al zou dit een implementatie zijn van de Verblijfsrichtlijn, dan zouden deze bepalingen volgens eiser buiten beschouwing moeten worden gelaten vanwege strijd met de Verblijfsrichtlijn.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de voortduring van het duurzame verblijfsrecht van eiser als burger van de Unie niet afhangt van de geldigheidsduur van zijn verblijfskaart.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 20, eerste lid, laatste volzin van de Verblijfsrichtlijn er niet aan in de weg dat verweerder de geldigheidsduur van de verblijfskaart van de vreemdeling die, zoals eiser, ten tijde van de verlening van het verblijfsdocument nog minderjarig is, gelijk stelt met de duur van verblijfsdocumenten zoals die op grond van het nationale recht aan minderjarigen met de Nederlandse nationaliteit worden verstrekt. Dat in de laatste volzin van artikel 20, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn, is bepaald dat de duurzame verblijfskaart om de tien jaar automatisch hernieuwbaar is, sluit immers niet uit dat de verblijfskaart niet op een eerder moment ook hernieuwbaar is. Daarbij komt dat de rechtbank de ratio achter de geldigheidsduur van de verblijfskaart voor minderjarigen, zoals is vermeld in rechtsoverweging 5.1, kan volgen. Gelet op die ratio is het leeftijdsonderscheid dat wordt gemaakt in de geldigheidsduur van de verblijfskaarten van duurzaam verblijvende burgers van de Unie ook een gerechtvaardigd onderscheid.
Hoorplicht
6. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd over de betekenis van artikel 20, eerste lid, laatste volzin van de Verblijfsrichtlijn kan niet worden gezegd dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarom volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat verweerder niet onder toepassing van artikel 7:3, onder b, van de Awb [4] er van heeft kunnen afzien om eiser in de gelegenheid te stellen op het bezwaar gehoord te worden. Deze beroepsgrond slaagt.
6.1
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren omdat, gelet op de beoordeling in de beroep van de gronden die eiser ook in bezwaar al heeft aangevoerd, aangenomen kan worden dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat eiser terecht heeft gesteld dat sprake is van schending van de hoorplicht ziet de rechtbank aanleiding tot veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Voluit: Voorschrift Vreemdelingen 2000
2.Voluit: Wet op de Identificatieplicht
3.Voluit: Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden
4.Voluit: Algemene wet bestuursrecht