6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten.
Allereerst heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot diefstal met geweld (overval op een pizzakoerier). Dergelijke feiten leveren niet alleen bij het slachtoffer zelf, maar ook voor de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid en angst op. Bovendien heeft het handelen van verdachte en zijn mededaders de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Het slachtoffer, dat ook letsel heeft opgelopen, heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich gedurende enkele maanden na het voorval niet durfde te begeven in de wijk waar de poging tot straatroof is voorgevallen en dat hij zich nog steeds onveilig voelt, vooral in de avonduren, hoewel hierin een zekere verbetering merkbaar is. Verder zijn de broek en riem van het slachtoffer beschadigd geraakt door de poging tot straatroof. Daarnaast heeft dit feit plaatsgevonden op de openbare weg waardoor meerdere personen getuige zijn geweest van het handelen van verdachte en zijn mededaders.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van het verwerven en voorhanden hebben van een vuurwapen. Verdachte heeft op Snapchat bemiddeld in de koop/verkoop van een vuurwapen en heeft bovendien meerdere keren afgesproken met een groep personen om deze verkoop verder te faciliteren. Verdachte zou naar eigen zeggen
€ 50,- verdienen met zijn rol. Het onderhavige strafbare feit is slechts bij de voorbereiding gebleven, omdat de beoogde verkoper van het vuurwapen wegreed nadat hij het afgesproken geldbedrag van € 800,- had ontvangen, waarbij verdachte met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zou zijn bedreigd. Het voorhanden hebben van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van vuurwapens regelmatig tot het gebruik daarvan leidt, met alle risico's van dien voor betrokkenen en voor toevallig aanwezige derden. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van een markt waarin dergelijke vuurwapens worden verhandeld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 2 augustus 2021 van
[raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte heeft een laag dynamisch risicoprofiel en een laag algemeen risicoprofiel. Het is daarom opvallend dat verdachte kort achter elkaar wegens twee ingrijpende delicten in contact is gekomen met politie en justitie. Het is positief dat verdachte opener is geworden over zijn aandeel in het delict en verantwoordelijkheid wil nemen, maar de Raad vraagt zich tegelijkertijd af of verdachte alles vertelt. De Raad maakt zich zorgen over de recidive tijdens de schorsing van verdachte. Als risicofactor ziet de Raad dan ook dat verdachte contacten heeft (gehad) met personen die een negatieve invloed op hem hebben: verdachte lijkt gemakkelijk beïnvloedbaar. Verdachte heeft zich buiten de recidive om goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden.
Verdachte moet leren kiezen om te gaan met de pro-sociale vrienden die hij al heeft en om risicovolle situaties te herkennen en daarin de juiste keuzes te maken. De jeugdreclassering heeft hiervoor al hulp van de Hoofdtrainer ingezet. Het is belangrijk dat de jeugdreclassering betrokken blijft om toe te zien op het verloop van deze hulpverlening, eventuele afspraken en zicht te houden op de ontwikkeling van verdachte.
Sinds verdachte twee weken in een kleinschalige voorziening heeft gezeten lijkt er sprake van een positieve ontwikkeling: hij is meewerkend, staat open voor begeleiding en heeft spijt. De Raad vindt een justitiële jeugdinrichting geen positieve omgeving voor verdachte, vooral omdat hij gevoelig lijkt voor de invloed van anderen, waardoor jeugddetentie eerder schadelijk dan helpend lijkt in het voorkomen van herhaling.
Gezien de ernst van de delicten acht de Raad een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarde het deelnemen aan de gedragsinterventie zoals al ingezet door de Hoofdtrainer passend.
Namens de Raad heeft [vertegenwoordiger van de raad] bovenstaand advies ter terechtzitting onderschreven en hieraan toegevoegd om verder als bijzondere voorwaarden op te leggen een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] en een contactverbod met het slachtoffer. Het onvoorwaardelijke gedeelte van de werkstraf dient gelijk te zijn aan het voorarrest.
Namens De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de jeugdreclassering) heeft [vertegenwoordiger van de GI] het advies van de Raad ter terechtzitting onderschreven.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. Verdachte heeft sinds de tweede schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling laten zien. Hij lijkt geschrokken te zijn van zijn detentie en heeft ter terechtzitting spijt betuigd richting het slachtoffer. Ook staat verdachte open voor herstelbemiddeling met het slachtoffer en werkt hij goed mee aan de hulpverlening van de Hoofdtrainer. Bovendien heeft verdachte zijn achterstanden op school ingehaald en is hij over naar het vierde jaar. De rechtbank acht deze omstandigheden positief. Aan de andere kant heeft verdachte zich tijdens de eerste schorsing van de voorlopige hechtenis van het oudste feit wederom schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Verdachte wordt door de Raad en de jeugdreclassering omschreven als beïnvloedbaar, wat wellicht kan verklaren waarom verdachte in korte tijd twee ernstige strafbare feiten heeft begaan terwijl hij first offender was. Bovendien betwijfelt de rechtbank zeer of verdachte ter terechtzitting het achterste van zijn tong heeft laten zien. De rechtbank volgt het advies van de Raad in die zin dat het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf er hopelijk voor zal zorgen dat verdachte de ingeslagen positieve weg kan voortzetten onder begeleiding van de jeugdreclassering en met behulp van de Hoofdtrainer.
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie gelet op haar eis de ernst van de feiten kennelijk anders waardeert dan de rechtbank. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de maximale duur van 200 uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 80 uren, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdachte 18 (en niet zoals de officier van justitie heeft betoogd 16) dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de jeugdreclassering, het meewerken aan de gedragsinterventie van De Hoofdtrainer, een contactverbod met medeverdachte
[medeverdachte] en een contactverbod met het slachtoffer noodzakelijk. De rechtbank zal hierbij bepalen dat het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] voor de duur van één jaar zal gelden, waar de overige bijzondere voorwaarden voor de volledige duur van de proeftijd zullen gelden. Voorwaarden van deze strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.