ECLI:NL:RBNHO:2021:7436

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
15.075608.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op snackbar met geweld en bedreiging

Op 31 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een snackbar in Alkmaar op 15 maart 2021. De verdachte heeft tijdens de overval een mes gebruikt en heeft gedreigd met geweld om een geldbedrag van ongeveer € 50 te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft gepleit voor een gedeeltelijke vrijspraak met betrekking tot de bedreiging met geweld tegen enkele slachtoffers.

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage bij het vonnis geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is veroordeeld voor diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte op het moment van de overval 21 jaar oud was. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden om recidive te voorkomen en de maatschappij te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/075608-21 (P)
Uitspraakdatum: 31 augustus 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 augustus 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Grijsen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te Alkmaar een geldbedrag (circa € 50
),in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of aanwezige klanten in voornoemde [naam 1] en/of aanwezige omstanders in Winkelcentrum de Mare, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
-(tijdens het wegenemen van voornoemd geldbedrag) zichtbaar een mes, althans een scherp puntig voorwerp in de hand te hebben en/of
- (daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer 2] te zeggen/roepen "Ik wil nu geld" althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- (vervolgens tijdens de achtervolging) meerdere malen, althans eenmaal met het mes, althans een scherp puntig voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] te zwaaien.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken, voor zover dit ziet op de ten laste gelegde bedreiging met geweld ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 maart 2021 te Alkmaar een geldbedrag, € 50, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
-tijdens het wegnemen van voornoemd geldbedrag zichtbaar een mes in de hand te hebben en
- daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 2] te roepen "Ik wil nu geld" en
- vervolgens tijdens de achtervolging meerdere malen met het mes in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] te zwaaien.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 10 (tien) maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 29 juli 2021.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte al behoorlijk wat stappen heeft gezet om zijn leven op orde te krijgen en een gevangenisstraf zijn hulpverleningstraject zal doorkruisen.
Gelet hierop heeft de raadsman van de verdachte verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (de rechtbank begrijpt: jeugddetentie) op te leggen, die gelijk is aan de duur van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft verzocht daarnaast een maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en aan de proeftijd van dit voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, te verbinden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een [naam 1] . De verdachte is, onder invloed van cocaïne, met een mes de [naam 1] ingelopen en heeft tegen een aanwezige medewerker geroepen dat hij geld wilde hebben. Daarna heeft de verdachte geld uit de kassa gepakt en is hij uit de [naam 1] gerend. Een andere [naam 1] medewerker en een omstander hebben de verdachte achtervolgd. Tijdens deze achtervolging heeft de verdachte met het mes in hun richting gezwaaid, waarna hij is weggevlucht.
Een dergelijke gewapende overval behoort tot de categorie strafbare feiten die grove inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken, in het bijzonder bij de direct betrokkenen. Tevens heeft de verdachte door aldus te handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en geen rekening gehouden met de impact van zijn handelen op de slachtoffers. Uit de getuigenverklaring van slachtoffer [slachtoffer 2] blijkt dat hij zo schrok van de verdachte dat hij meteen naar de achterzijde van de [naam 1] is gerend en daar de [naam 1] heeft verlaten. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel slechts een gevangenisstraf van geruime duur als straf in aanmerking.
Toepassing jeugdstrafrecht?
De verdediging heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte was op het moment dat het feit gepleegd werd 21 jaar oud en dus meerderjarig. In beginsel wordt ten aanzien van meerderjarige daders het volwassenenstrafrecht toegepast.
De rechtbank kan bij wijze van uitzondering op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht, het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De enkele jeugdige leeftijd van de verdachte kan als regel dus geen grond zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er moet sprake zijn van één of meer van de in artikel 77c, eerste lid, Sr genoemde aanvullende omstandigheden. De reclassering heeft in een aanvullende mail d.d. 16 augustus 2020 onderbouwd waarom volgens de reclassering het strafrecht voor volwassenen moet worden toegepast. Uit deze toelichting van de reclassering blijkt dat de reclassering hierbij het wegingskader heeft gehanteerd en dat de verdachte niet lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en leeftijdsadequaat functioneert. De verdachte heeft zijn MBO4 opleiding afgerond, heeft zijn diploma’s behaald en had al een tijdje een vaste baan, voordat hij in de Ziektewet belandde. Van beïnvloedbaarheid door vrienden of kennissen lijkt geen sprake te zijn. Hoewel de verdachte zich als impulsief beschrijft en hij enige moeite heeft met organiseren, is dit voor de reclassering niet voldoende grond om toepassing van het jeugdstrafrecht te adviseren. De reclassering ziet op pedagogisch vlak ook geen reden om een jeugdsanctie toe te passen. Van pedagogische beïnvloeding door moeder is geen sprake meer. Tot slot acht de reclassering het hulpverleningsplan dat is opgesteld het best haalbaar binnen het volwassenstrafrecht. De rechtbank ziet, gelet op dit advies van de reclassering in het licht van het hiervoor genoemde uitgangspunt geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 juli 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel weegt.
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 juli 2021 van reclasseringswerker [naam 2] , verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt het volgende.
De reclassering schat het risico op recidive als gemiddeld in. Om de kans op recidive te verlagen acht de reclassering bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden aangewezen:
- meldplicht bij de reclassering
- ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname)
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- meewerken aan middelencontrole.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven open te staan voor reclasseringscontact en bereid te zijn om met voornoemde bijzondere voorwaarden mee te werken.
Conclusie
Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest en een maximale taakstraf, zoals de raadsman heeft verzocht, is geen plaats vanwege de ernst van het feit.
De rechtbank is daarom van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden dient te worden opgelegd, waarvan 10 (tien) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ter voorkoming van recidive en bescherming van de maatschappij acht de rechtbank het van belang dat de verdachte zich tijdens die proeftijd zal houden aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
10 (tien) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
- zich gedurende de proeftijd zal melden op afspraak bij de [naam 3] . De verdachte blijft zich melden op afspraken, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig acht. De verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die [naam 3] hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
- meewerkt aan een ambulante behandeling bij het [naam 4] of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik of zorgen om het psychiatrisch toestandsbeeld bestaat de kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling en/of detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- indien nodig, zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, zoals [naam 5] in Hoofddorp. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan middelencontroles. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. C.J.M. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2021.
mr. L. Boonstra en mr. C.J.M. Lommen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.