ECLI:NL:RBNHO:2021:7409

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
300513
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor schade aan woning door heiwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, eigenaar van een woning, en de besloten vennootschap Oosterhof Holman Beton- en Waterbouw B.V. De eiser stelt dat Oosterhof onrechtmatig heeft gehandeld door heiwerkzaamheden uit te voeren op zeer korte afstand van zijn woning zonder voorafgaand onderzoek naar de bouwkundige staat en zonder een nulmeting te verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Oosterhof geen zorgvuldigheid in acht heeft genomen, wat heeft geleid tot schade aan de woning van de eiser. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid van Oosterhof vastgesteld en geoordeeld dat de schade aan de woning van de eiser het gevolg is van de heiwerkzaamheden. De rechtbank heeft Oosterhof veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiser, die zijn begroot op € 1.535,50, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van aannemers bij werkzaamheden in de nabijheid van bestaande gebouwen, vooral als deze gebouwen kwetsbaar zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
AJB/LH
zaaknummer / rolnummer: C/15/300513 / HA ZA 20-160
Vonnis van 4 augustus 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.P. Groen te Hoorn NH,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OOSTERHOF HOLMAN BETON- EN WATERBOUW B.V.,
gevestigd te Grijpskerk en kantoorhoudende te Harlingen,
gedaagde,
advocaat mr. R.S. Ariëns te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Oosterhof genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 17 juni 2020;
- de conclusie van repliek met producties 22-26 van de zijde van [eiser] ;
- de conclusie van dupliek met productie 6 van de zijde van Oosterhof;
- de rolberichten van 20 april 2021 van beide zijden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woning staande en gelegen aan de [adres] Deze woning is rond 1948/1949 gebouwd. De woning staat op “staal”, met korte kleefpalen.
2.2.
Op 15 september 2014 hebben de gemeente Medemblik en Oosterhof een aannemingsovereenkomst gesloten die zag op de vervanging van een drietal bruggen in Medemblik, waaronder de brug gelegen aan de [straatnaam/plaats] Oosterhof heeft zich hierbij jegens de gemeente verplicht om, ter vervanging van drie bruggen, de oude bruggen te slopen en nieuwe bruggen te realiseren.
2.3.
In maart 2015 heeft Oosterhof ten behoeve van de fundering van de brug gelegen aan de [straatnaam/plaats] een aantal palen in de grond laten heien. Het heien is uitgevoerd door Jac. Knol Grond-, Weg- en Waterbouw BV (hierna: Knol) in onderaanneming voor Oosterhof. Het heien vond plaats op korte afstand van de woning van [eiser] . Het betrof heipalen van 29 centimeter in doorsnede en 17,5 meter lang. Het heien is niet trillingsvrij uitgevoerd.
2.4.
Gedurende de heiwerkzaamheden zijn trillingsmetingen uitgevoerd. Aan de gevels van vier woningen die in de directe nabijheid van de heiplaats liggen zijn trillingsmeters geplaatst, zo ook aan de woning van [eiser] . De gemeten trillingen zijn door Knol vastgelegd in een rapport en getoetst aan de zogenaamde SBR-richtlijn (richtlijn van de Stichting Bouwresearch). Deze richtlijnen geeft onder andere grenswaarden voor trillingen aan, met de daaraan verbonden kans op het ontstaan van schade aan gebouwen in de buurt van een heiplaats (bijvoorbeeld: ''vrijwel zeker geen schade'' of ''schade niet uit te sluiten''). In ieder geval bij één van de andere drie woningen zijn overschrijdingen van de grenswaarden zoals vermeld in de SBR-richtlijn gemeten.
2.5.
Oosterhof heeft voorafgaand aan het heien geen onderzoek gedaan naar de bouwkundige staat en de fundering van de woning van [eiser] , en zij heeft ook geen nulmeting gedaan met betrekking tot de eventueel reeds aanwezige schade aan de woning en de fundering.
2.6.
Bij e-mail van 18 april 2015 en bij brief van 25 april 2015 heeft [eiser] aan de gemeente gemeld dat het heien heeft geleid tot schade aan zijn woning.
2.7.
Op 8 maart 2016 heeft expertisebureau Van der Wal en Joosten op verzoek van de gemeente de woning van [eiser] geïnspecteerd op schade als gevolg van het heien. In haar rapport van 14 april 2016 met begeleidende brief van 3 mei 2016 concludeert het bureau dat een causaal verband tussen de heiwerkzaamheden en de gestelde schade aan de woning van [eiser] niet aannemelijk is.
2.8.
[eiser] heeft expertisebureau BT Constructeurs verzocht om onderzoek te doen naar het causaal verband tussen het heien en de schade aan zijn woning. BT Constructeurs komt in haar rapportage van 23 augustus 2016 tot de conclusie dat schade aan de woning door het heien onvermijdelijk was, gegeven de combinatie van de fundering op staal met korte kleefpalen en de korte afstand waarop is geheid.
2.9.
Bij e-mail van 24 oktober 2016 heeft [eiser] de gemeente bericht dat scheuren in zijn woning groter zijn geworden. Ook heeft hij daarin mogelijk instortingsgevaar van zijn woning gesignaleerd. Bij brief van 3 november 2016 heeft de advocaat van [eiser] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade aan diens woning als gevolg van het heien. Daarbij heeft hij de gemeente het onder 2.8 genoemde deskundigenbericht van het door hem ingeschakelde expertisebureau BT Constructeurs toegezonden.
2.10.
Op verzoek van de gemeente heeft expertisebureau Van der Wal en Joosten aanvullend onderzoek gedaan naar schade aan de woning van [eiser] en naar mogelijk causaal verband daarvan met het heien, en haar bevindingen vastgelegd in een rapport van 10 augustus 2017. Opnieuw concludeert Van der Wal en Joosten dat een causaal verband tussen heien en schade niet aannemelijk is. Voorts merkt Van der Wal en Joosten op dat de gebreken sinds de vorige opname (vermeld onder 2.7) niet in omvang zijn toegenomen, dat de gebreken een gedateerde indruk maken en dat niet aannemelijk is dat het heien de oorzaak is van, bijvoorbeeld, de klemmende deur op de overloop omdat slechts incidenteel een zeer geringe overschrijding van de grenswaarde voor trillingen was gemeten, waarvan het niet waarschijnlijk is dat hierdoor gebreken zijn ontstaan.
2.11.
Bij brief van 19 december 2018 heeft de advocaat van [eiser] Oosterhof aansprakelijk gesteld voor de schade aan zijn woning als gevolg van het heien.
2.12.
Op 21 december 2018 hebben de verzekeraar van Oosterhof en de door de verzekeraar ingeschakelde expert [xx] zich gemeld bij [eiser] . [xx] heeft de uitkomsten van het onderzoek door Van der Wal en Joosten als uitgangspunt genomen en heeft de woning van [eiser] daarom niet zelf bezocht. De verzekeraar heeft op basis van het onderzoek van [xx] [eiser] op 11 februari 2019 laten weten geen causaal verband te zien tussen het heien en de gereclameerde schade aan zijn woning.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 17 juni 2020 heeft de rechtbank naar aanleiding van de inhoud van de dagvaarding en de conclusie van antwoord een aantal vraag- en bespreekpunten voor partijen geformuleerd. Partijen hebben zich over deze punten nader schriftelijk uitgelaten: [eiser] bij conclusie van repliek, Oosterhof bij conclusie van dupliek. De rechtbank zal thans op basis van de processtukken beoordelen of Oosterhof, zoals [eiser] stelt, aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade vanwege de door Oosterhof in 2015 uitgevoerde werkzaamheden aan de brug aan de [straatnaam/plaats]
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen indien komt vast te staan dat, kort gezegd, Oosterhof bij de werkzaamheden aan de brug onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat daardoor schade aan de woning van [eiser] is ontstaan.
onrechtmatig?
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de door een aannemer jegens omwonenden in acht te nemen zorgplicht in zijn algemeenheid mee dat de aannemer vóór aanvang van, in dit geval, heiwerkzaamheden 1) onderzoek doet naar de bouwkundige staat en de aard en kwetsbaarheid van de fundering van de gebouwen in de nabijheid van de heiplaats, teneinde na te gaan of de daaruit voortvloeiende bevindingen aanleiding geven tot aanpassing van het heiplan, alsook 2) een nulmeting verricht met betrekking tot de eventueel reeds aanwezige schade aan die gebouwen. Immers, een aannemer weet of moet weten dat heien in de directe nabijheid van gebouwen schade kan veroorzaken, zeker indien die gebouwen qua ouderdom of bouwkundige toestand extra risico lopen en/of kwetsbare funderingen hebben. Voorts geldt dat woningbezitters bij gebreke van een nulmeting betreffende de reeds bestaande schade aan hun woning in een nadelige bewijspositie ten opzichte van de heier dan wel diens opdrachtgever kunnen komen te verkeren wat betreft het aantonen van causaal verband tussen het heien en na het heien geconstateerde schade.
3.4.
Deze zorgplicht gold ook voor aannemer Oosterhof onder wier verantwoordelijkheid de heiwerkzaamheden aan de brug aan de [straatnaam/plaats] hebben plaatsgevonden. Deze zorgplicht woog des te zwaarder omdat de woning van [eiser] zich blijkens de foto's van Oosterhof in de conclusie van dupliek onder randnummers 14 en 15 slechts op zo'n 12 tot 20 meter van de heiplaats –dus zeer dichtbij– bevindt en de woning ten tijde van het heien al ruim vijfenzestig jaar oud was. Oosterhof wist dus of moest redelijkerwijs begrijpen dat een dergelijk gebouw extra vatbaar was voor schade en dat het een verouderde en kwetsbare fundering kon hebben.
3.5.
Tussen partijen staat vast dat Oosterhof geen voorafgaand onderzoek heeft gedaan naar de bouwkundige staat van het huis en de fundering daarvan, en ook geen nulmeting heeft verricht met betrekking tot eventueel aanwezige schade aan de woning en de fundering voordat er met heien werd begonnen, terwijl er op zeer korte afstand zou worden geheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Oosterhof reeds hierdoor onzorgvuldig en dus onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
3.6.
Voor zover Oosterhof heeft willen aanvoeren dat zij zich mocht verlaten op de inspectie die door de gemeente Medemblik vooraf was uitgevoerd (onder meer conclusie van dupliek onder punt 17) geldt dat dit verweer faalt. Nog daargelaten dat uit het dossier niets blijkt van enige voorafgaande inspectie door de gemeente, rustte op Oosterhof als aannemer een zelfstandige plicht om onderzoek te doen naar de mogelijke (schadelijke) gevolgen van het heiwerk voor de bebouwing in de directe omgeving.
schade
3.7.
De rechtbank stelt vast dat de woning van [eiser] schade vertoont, in de vorm van scheurvorming in en verzakking van de woning en de fundering, onder meer blijkende uit een gesprongen afvoer van de wastafel op de eerste verdieping, een scheefgetrokken deur op de overloop, scheefstand van vloeren, scheuren in het tegelwerk bij de voordeur, kieren tussen tegelwerk en kozijn en een ontwricht bovenlicht van de voordeur. [eiser] heeft dit gemotiveerd gesteld (o.a. door overlegging van een aantal foto’s) en Oosterhof heeft dit erkend dan wel slechts in algemene zin weersproken (onder meer in conclusie van antwoord onder punt 4, laatste zin en in de conclusie van dupliek onder punt 19) en daarmee onvoldoende inhoudelijk betwist.
causaal verband
3.8.
De vraag is vervolgens in hoeverre het onrechtmatig handelen van Oosterhof (dat wil zeggen het heien op zeer korte afstand van de woning van [eiser] zonder voorafgaand onderzoek naar de bouwkundige staat van woning en fundering en vastlegging van de reeds vóór het heien eventueel aanwezige schade aan de woning door middel van een nulmeting) heeft geleid tot de hiervoor vermelde schade.
3.9.
De discussie op dit punt tussen [eiser] en Oosterhof komt in het kort neer op de vraag of de heiwerkzaamheden hebben geleid tot de gestelde schade of niet. [eiser] meent dat dit het geval is en onderbouwt zijn stellingen met enige zelfgemaakte foto's van voor en na het heiwerk, en met rapportages van twee door hem ingeschakelde deskundigen (BT Consultants en de heer [yy] van Allnamics). Zij hebben de onder 3.7 vermelde schade aan de woning geconstateerd en zijn van mening dat deze is veroorzaakt door het heien. De door Oosterhof ingeschakelde deskundigen komen in de kern tot het oordeel dat veel van de schade aan de woning al aanwezig was voordat de heiwerkzaamheden begonnen of andere oorzaken heeft.
3.10.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat de schade is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van Oosterhof, hetgeen neerkomt op een vergelijking van de situaties voor en na het heien. Daarbij dient echter wel rekening gehouden te worden met het feit dat Oosterhof haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden door na te laten voorafgaand aan de heiwerkzaamheden onderzoek te doen naar de bouwkundige staat van woning en fundering en eventueel reeds bestaande schade daaraan in de vorm van een nulmeting vast te leggen.
3.11.
Indien Oosterhof die zorgplicht jegens [eiser] zou zijn nagekomen, zou [eiser] de beschikking hebben gekregen over relevante gegevens met betrekking tot de vraag in hoeverre zijn woning en fundering reeds vóór het heien schade vertoonden. Die gegevens zou Oosterhof in het kader van zijn substantiëringsplicht immers aan [eiser] ter beschikking hebben moeten stellen. [eiser] beschikt nu niet over dat bewijsmateriaal.
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] door de nalatigheid van Oosterhof niet in zijn bewijspositie benadeeld behoort te worden. Dat zou onredelijk zijn. De rechtbank neemt daarom voorshands als vaststaand aan dat de schade aan de woning van [eiser] vermeld onder 3.7 het gevolg is van het heien op zeer korte afstand van de woning door Oosterhof (zonder voorafgaandonderzoek en zonder nulmeting).
3.13.
Dat betekent dat vervolgens de vraag aan de orde is of Oosterhof deze voorshands als vaststaand aangenomen stelling dat de schade aan de woning van [eiser] vermeld onder 3.7 het gevolg is van het heien op korte afstand voldoende heeft betwist en, bijvoorbeeld, aannemelijk heeft kunnen maken dat andere feiten en omstandigheden hebben geleid tot de schade of dat de schade ook zonder het heien zou zijn ontstaan, waardoor de stelling van [eiser] alsnog wordt ontkracht. Slaagt Oosterhof daarin, dan kan hij worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Slaagt hij daar niet in, dan komt in rechte vast te staan dat de schade aan de woning van [eiser] vermeld onder 3.7 het gevolg is van het heien.
3.14.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Oosterhof de voorshands als vaststaand aangenomen stelling dat de schade aan de woning van [eiser] vermeld onder 3.7 het gevolg is van het heien onvoldoende betwist.
3.15.
Met het verweer dat de gebreken aan de woning van [eiser] een oud en gedateerd karakter hadden –en dus, naar de rechtbank begrijpt, al bestonden vóór het heien– onder meer blijkend uit het feit dat er vuil en verf als gevolg van schilderwerk aanwezig was in en om de gebreken, kan Oosterhof de voorshands aangenomen stelling niet met succes weerleggen. Deze constateringen zijn pas in april 2016 en in mei 2017 door partijdeskundige Van der Wal en Joosten gedaan. Dat is ruim één respectievelijk twee jaar na het heien. Of de gebreken toen een gedateerde indruk maakten zegt dan ook niet zoveel. In de tussentijd kan immers van alles gebeurd zijn en [eiser] merkt bovendien terecht op dat gebreken die al bestonden vóór het heien daardoor kunnen zijn verergerd. Oosterhof heeft nagelaten om Van der Wal en Joosten de gebreken direct na het heien te laten onderzoeken en dat had, om dit verweer met succes te kunnen voeren, wel op haar weg gelegen.
3.16.
Met het verweer dat scheuren bij raam- en deurkozijnen door de natuurlijke werking van het materiaal zijn ontstaan waardoor spanning is het metselwerk is opgetreden en het metselwerk is gaan scheuren –waarmee Oosterhof aanvoert, naar de rechtbank begrijpt, dat de gebreken een ándere oorzaak hebben dan het heien– slaagt Oosterhof er ook niet in om de voorshands aangenomen stelling te weerleggen. Dit verweer heeft alleen betrekking op scheuren in de buurt van ramen of deuren maar uit de foto's die [eiser] als productie 3 bij dagvaarding en als productie 26 bij conclusie van repliek heeft overgelegd, blijkt dat hij ook scheuren in blinde muurdelen voor ogen heeft. Daarnaast geldt dat het op de weg van Oosterhof had gelegen om nader te onderbouwen hoe aan scheuren te zien is dat ze worden veroorzaakt door spanning in het metselwerk door werkende materialen en niet door heiwerk (en in dat verband vragen te beantwoorden als : welke materialen zijn dat, wat is de gebruikelijke werking ervan, tot wat voor scheuren leidt dat en is dat soort scheuren te zien op de foto's ?). Dat heeft Oosterhof echter niet gedaan. Daarmee is dit verweer niet veel meer dan een slag in de lucht en dus een ontoereikende poging om de voorshands vaststaande stelling te weerleggen.
3.17.
Ditzelfde geldt voor het verweer dat scheuren in het metselwerk veroorzaakt kunnen zijn doordat ankers kunnen zijn gaan roesten waardoor ze kunnen zijn gaan uitzetten, waarmee een alternatieve oorzaak wordt geopperd. Met dit verweer werpt Oosterhof niet meer op dan een hypothetische mogelijkheid. Dat is echter veel te vaag om te kunnen dienen als concrete weerlegging van de voorshands vaststaande stelling.
3.18.
Het verweer van Oosterhof dat gebreken niet zijn toegenomen na de eerste inspectie, hetgeen zou blijken uit enerzijds foto's die bij gelegenheid van de eerste inspectie zijn gemaakt en anderzijds uit een nieuwe inspectie door Van der Wal en Joosten in 2017, is evenmin doeltreffend. Het had op de weg van Oosterhof gelegen om dit verweer nader te onderbouwen door foto's uit verschillende jaren van één en hetzelfde gebrek naast elkaar te leggen en te voorzien van een toelichting op eventuele verschillen daartussen. Dat heeft Oosterhof echter niet gedaan. Dat betekent dat hij ook dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd.
3.19.
Het verweer dat ''uit de ervaring blijkt dat twee incidentele pieken in het trillingsniveau tijdens het heien onvoldoende zijn om tot schade te leiden'' is een louter abstracte en theoretische stellingname. Daarmee kan Oosterhof de voorshands vaststaande stelling niet met succes weerleggen.
3.20.
Uit het voorgaande volgt dat alle verweren van Oosterhof falen. Dat betekent dat Oosterhof er niet in is geslaagd om de voorshands als vaststaand aangenomen stelling dat de schade aan de woning van [eiser] , vermeld onder 3.7, het gevolg is van het heien op korte afstand voldoende te betwisten. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 3.13 betekent dit dat Oosterhof niet zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en dat aldus in rechte is komen vast te staan dat de schade aan de woning van [eiser] , vermeld onder 3.7, het gevolg is van het heien door Oosterhof.
3.21.
De slotsom is dat de onder I. gevorderde verklaring voor recht dat Oosterhof jegens [eiser] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade als gevolg van de werkzaamheden aan de brug aan de [straatnaam/plaats] in 2015, die in opdracht van de gemeente door Oosterhof zijn uitgevoerd, zal worden toegewezen.
3.22.
Oosterhof zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 1.126,00 aan salaris advocaat (2 punten tarief II) en € 409,50 aan verschotten, in totaal een bedrag van € 1.535,50.
3.23.
[eiser] vordert dat Oosterhof wordt veroordeeld om aan hem de wettelijke rente over de proceskosten te voldoen. Deze vordering is toewijsbaar zoals vermeld in het dictum.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat Oosterhof jegens [eiser] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade als gevolg van de werkzaamheden aan de brug aan de [straatnaam/plaats] in 2015, die in opdracht van de gemeente door Oosterhof zijn uitgevoerd.
4.2.
veroordeelt Oosterhof in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op een bedrag van € 1.535,50, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
4.3.
verklaart onderdeel 4.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021.