ECLI:NL:RBNHO:2021:733

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
7987605 \ CV EXPL 19-12396
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen TUI Airlines Nederland B.V. wegens vertraging van hun vlucht van Orlando naar Amsterdam op 16 december 2018. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vervoerder, TUI Airlines, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven Schiphol. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De vervoerder was zich al bij vertrek vanuit Amsterdam bewust van de situatie van de bemanning in Orlando, maar heeft nagelaten tijdig maatregelen te nemen. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hebben op compensatie van € 1.200,00 per passagier, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de passagiers. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter M.M. Kruithof op 20 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7987605 \ CV EXPL 19-12396
Uitspraakdatum: 20 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: M.A. Woudenberg (DAS)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI Airlines Nederland B.V.
gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Orlando (Verenigde Staten) naar Amsterdam op 16 december 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Op het verweer zal bij de beoordeling worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt het volgende. Ingevolge de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen, stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering en wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig wordt veroorzaakt.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht onderdeel uitmaakt van de rotatie Amsterdam-Orlando-Miami-Amsterdam met vluchtnummers OR317/OR318. Het toestel waarmee de rotatie is uitgevoerd stond met een vertraging van 50 minuten gereed voor vertrek. Op 16 december 2018 had de luchthaven Schiphol echter te kampen met zeer slechte weersomstandigheden. Het zicht was beperkt vanwege dichte mist. Dergelijke weersomstandigheden zijn van grote invloed op de vliegveiligheid, aldus de vervoerder. In de onderhavige kwestie was sprake van BZO fase C/D. Als gevolg daarvan heeft de luchtverkeersleiding Nederland omwille van de vliegveiligheid de capaciteit van de luchthaven drastisch teruggebracht. Veel vluchten zijn dan ook met een vertraging uitgevoerd of geannuleerd. Ook het toestel waarmee de onderhavige rotatie is uitgevoerd mocht niet vertrekken van de luchtverkeersleiding. De vereiste pushback clearance bleef uit. De bemanning kreeg uiteindelijk pas om 14:59 UTC push back clearance, waarna de vlucht met een vertraging van 2 uur en 47 minuten is aangevangen. De rotatievlucht mag niet met één bemanning worden uitgevoerd. Om die reden staat in Miami een nieuwe bemanning klaar om de vlucht naar Amsterdam uit te voeren. Vanwege de vertraging van de vlucht naar Orlando kon de bemanning de vlucht naar Miami niet meer uitvoeren. De bemanning heeft in Orlando de vereiste rust in acht genomen. Direct nadat het was toegestaan is de vlucht opnieuw aangevangen, op 17 december 2019 om 20:49 UTC. De vertraging is het gevolg van omstandigheden die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij en zij kan daarop geen invloed uitoefenen, aldus nog steeds de vervoerder.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende onderbouwd dat op 16 december 2018 sprake was van slechte weersomstandigheden, te weten dichte mist als gevolg waarvan de luchtverkeersleiding het toestel pas om 14:39 UTC toestemming heeft gegeven om te vertrekken, waarna de vlucht daadwerkelijk om 14:59 UTC is vertrokken. De vervoerder heeft daarmee voldoende onderbouwd dat de voorgaande vlucht vertraagd is uitgevoerd vanwege buitengewone omstandigheden.
5.6.
Tegenover de betwisting van de passagiers dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken, heeft de vervoerder aangevoerd dat het niet is toegestaan om bemanningsleden van een andere vliegtuigmaatschappij in te huren en dat het meenemen van een reservecrew vanuit Amsterdam of het vervoeren van de beschikbare crew over de weg van Miami naar Orlando niet tot een andere resultaat zou hebben geleid. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Immers wist de vervoerder al bij vertrek vanuit Amsterdam dat de bemanning in Orlando uit de uren zou treden. Gedurende de gehele vlucht had de vervoerder dan ook de tijd om te regelen dat de crew die klaarstond in Miami dan wel een andere crew naar Orlando zou worden vervoerd. De vervoerder heeft slechts aangevoerd dat dit niet tot een ander resultaat zou leiden, maar laat na te onderbouwen waarom dit het geval zou zijn. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden - behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht - dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot annulering van de vlucht leidden. Gesteld noch gebleken is dat het vervoeren van een crew van Miami naar Orlando zou hebben geleid tot het brengen van onaanvaardbare offers in vorenbedoelde zin.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.8.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben wettelijke rente gevorderd vanaf 16 december 2018. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom zoals gevorderd toegewezen vanaf 16 december 2018, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.11.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.380,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 16 december 2018 tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,54;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 360,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter