ECLI:NL:RBNHO:2021:7318

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
9264927
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdig verzet tegen verstekvonnis in zorgverzekeringskwestie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres in verzet, die niet eerder op de zitting was verschenen, had een zorgverzekering afgesloten bij VGZ Zorgverzekeraar N.V. en was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500,00 op basis van een verstekvonnis van 3 februari 2021. De eiseres in verzet stelde dat zij de inleidende dagvaarding van 8 december 2020 nooit had ontvangen, omdat deze was betekend op een adres waar zij niet meer woonachtig was. Na het indienen van de verzetdagvaarding op 25 mei 2021, stelde de kantonrechter vast dat de verzettermijn tijdig was ingediend, omdat de eiseres in verzet pas op 26 april 2021 op de hoogte was geraakt van het verstekvonnis.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van VGZ, die de openstaande declaraties had ingediend, toewijsbaar was. De eiseres in verzet had onvoldoende verweer gevoerd tegen de vordering en de kantonrechter concludeerde dat de vordering van VGZ terecht was. De eiseres in verzet werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 75,00 werden vastgesteld. De uitspraak bevestigde het eerdere verstekvonnis en verklaarde het verzet ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9264927 \ CV EXPL 21-2850
Uitspraakdatum: 1 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in het verzet
verder te noemen: [eiseres in verzet]
procederend in persoon
tegen
de naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V.
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: VGZ
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso

1.Het procesverloop

1.1.
VGZ heeft bij inleidende dagvaarding van 8 december 2020 een vordering ingesteld tegen [eiseres in verzet] .
1.2.
[eiseres in verzet] is niet verschenen, waarna [eiseres in verzet] bij verstekvonnis van 3 februari 2021 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 25 mei 2021 is [eiseres in verzet] in verzet gekomen tegen dat verstekvonnis.
1.4.
VGZ heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [eiseres in verzet] op de rolzitting van 4 augustus 2021 mondeling een reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in verzet] heeft een zorgverzekering afgesloten bij VGZ. Uit hoofde van deze verzekering heeft VGZ [eiseres in verzet] in de periode december 2016 tot en met september 2020 een aantal declaraties doen toekomen. Deze declaraties zijn door [eiseres in verzet] , althans gedeeltelijk, onbetaald gelaten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
VGZ heeft bij inleidende dagvaarding van [eiseres in verzet] betaling gevorderd van € 500,00. VGZ heeft aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat [eiseres in verzet] uit hoofde van de tussen partijen gesloten zorgverzekering gehouden is om de declaraties die VGZ [eiseres in verzet] heeft doen toekomen te voldoen.
3.2.
[eiseres in verzet] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Ook de nevenvorderingen zijn toegewezen.
3.3.
[eiseres in verzet] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Daartoe voert [eiseres in verzet] aan dat zij de op 8 december 2020 op verzoek van VGZ betekende dagvaarding nimmer heeft ontvangen, daar deze betekend is aan een adres waar [eiseres in verzet] op dat moment niet langer woonachtig was. Ook voert [eiseres in verzet] aan dat het haar niet duidelijk is waar de door VGZ gevorderde bedragen betrekking op hebben, omdat zij nog steeds geen dagvaarding heeft ontvangen. Daarom kan zij niet controleren of de vordering van VGZ klopt. Tevens vraagt [eiseres in verzet] zich af waarom de door VGZ gedeclareerde bedragen niet middels een automatische incasso bij haar zijn geïncasseerd. Tot slot vordert [eiseres in verzet] dat de na het verstekvonnis door VGZ gemaakte betekenings- en executiekosten niet ten laste van haar, maar voor rekening van VGZ komen.
3.4.
Bij mondeling repliek in de verzetzaak stelt [eiseres in verzet] zich op het standpunt dat zij de dagvaarding inmiddels heeft ontvangen, maar dat de posten die worden gevorderd een beetje vaag zijn. Het zou volgens [eiseres in verzet] kunnen kloppen dat die posten nog openstaan.
3.5.
VGZ vordert bekrachtiging van het verstekvonnis van 3 februari 2021. Voor het geval dit vonnis wordt vernietigd, vordert VGZ in ieder geval betaling van de kosten die VGZ heeft moeten maken ten gevolge van het feit dat [eiseres in verzet] in de eerdere procedure niet is verschenen.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is een rechtsmiddel voor de gedaagde die niet verschenen is en dus niet gehoord is om alsnog voor de rechter te verschijnen en zijn verweer naar voren te brengen. Het verzet moet op grond van artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Buiten deze gevallen vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden ingesteld, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
4.2.
De eerste vraag die dan ook beantwoord moet worden is of [eiseres in verzet] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis van 3 februari 2021. VGZ stelt dat dit niet het geval is. VGZ voert hiertoe aan dat zij op 15 april 2021 een eerste betaling uit het door haar gelegde beslag onder het UWV heeft ontvangen. De tenuivoerlegging van het vonnis zou op die datum zijn aangevangen en de verzettermijn is op die datum dan ook gaan lopen. VGZ stelt dat de verzettermijn daarom op 13 mei 2021 is geëindigd. Voor het geval de verzettermijn niet op 15 april 2021 is aangevangen, stelt VGZ dat de verzettermijn in ieder geval op 26 april 2021 is gaan lopen en op 24 mei 2021 eindigde.
4.3.
Ingevolge artikel 144 sub a Rv wordt een vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd in geval van derdenbeslag op een vordering, na uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste betaling. Op basis van vaste jurisprudentie moet onder omstandigheden onverkorte toepassing van artikel 144 sub a Rv achterwege blijven. Dit is het geval indien toepassing van deze regel tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, en wel in het bijzonder in een situatie waarin een bij verstek veroordeelde pas in het stadium van tenuitvoerlegging met het veroordelend vonnis bekend raakt.
4.4.
Door VGZ is gesteld dat zij, althans haar gemachtigde, op 15 april 2021 een eerste betaling uit het periodieke derdenbeslag onder het UWV heeft ontvangen en dat de verzettermijn daarmee is gaan lopen. Uit hetgeen [eiseres in verzet] naar voren heeft gebracht, maakt de kantonrechter op dat zij pas op 26 april 2021 zag dat er door de derdenbeslagene (het UWV) minder geld dan gebruikelijk aan haar was overgemaakt. De kantonrechter acht het niet onwaarschijnlijk dat [eiseres in verzet] haar uitkering iedere maand rond die datum ontvangt en dat zij dus niet eerder had kunnen merken dat er een bedrag op haar uitkering werd ingehouden. Dat de gemachtigde van VGZ aangeeft dat zij al op 15 april 2021 een eerste betaling van het UWV heeft ontvangen, doet aan het voorgaande niets af. Omdat ook niet is gebleken dat [eiseres in verzet] eerder met het vonnis bekend is geraakt, brengen de eisen van een eerlijk proces mee dat kantonrechter oordeelt dat de verzettermijn op 26 april 2021 is gaan lopen. Dit betekent dat de verzettermijn op 24 mei 2021 afliep. Aangezien 24 mei 2021 een algemeen erkende feestdag (te weten tweede pinksterdag) betrof, is de verzettermijn op basis van de Algemene Termijnenwet verlengd tot 25 mei 2021. De op verzoek van [eiseres in verzet] betekende verzetdagvaarding is op 25 mei 2021 betekend. Het verzet is tijdig ingesteld.
4.5.
[eiseres in verzet] voert in de dagvaarding aan dat zij de inleidende dagvaarding van 8 december 2020 nimmer heeft ontvangen, aangezien zij op dat moment niet meer woonachtig was op het adres waar de dagvaarding is betekend. Door VGZ is voldoende aangetoond dat [eiseres in verzet] op het moment van betekening van de dagvaarding in de Basis Registratie Persoonsgegevens nog wel ingeschreven stond op het adres aan [adres] te [plaats] . Dat de gemeente mogelijk heeft nagelaten om een door [eiseres in verzet] doorgegeven adreswijziging correct te verwerken, is voor haar uiteraard erg vervelend, maar kan VGZ niet worden tegengeworpen.
4.6.
Verder voert [eiseres in verzet] aan dat het haar, omdat zij de inleidende dagvaarding niet heeft ontvangen, niet duidelijk is waar de vordering van VGZ precies betrekking op heeft. Daarna heeft [eiseres in verzet] echter de wel die dagvaarding ontvangen met daarbij een overzicht van de gevorderde bedragen. Vervolgens heeft [eiseres in verzet] alleen aangevoerd dat deze posten vaag zijn, maar wel zouden kunnen kloppen. [eiseres in verzet] heeft daarmee de door VGZ gevorderde bedragen onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat deze bedragen niet door middel van een automatische incasso van haar rekening zijn afgeschreven maakt vervolgens niet dat daarom de vordering moet worden afgewezen. VGZ heeft onbetwist gesteld dat zij per post aan [eiseres in verzet] facturen van de declaraties heeft verzonden. Ook heeft VGZ onweersproken verklaard dat zij [eiseres in verzet] per post en e-mail heeft aangeschreven over de vordering. De vordering van VGZ die ziet op de openstaande declaraties is dan ook toewijsbaar.
4.7.
[eiseres in verzet] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [eiseres in verzet] in verzuim is met betaling van de vordering, VGZ aan [eiseres in verzet] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief, zijn ook deze vorderingen toewijsbaar.
4.8.
De conclusie is dat het verzet ongegrond is en dat het verstekvonnis zal worden bevestigd. Dit betekent dat niet toegekomen wordt aan de vordering van [eiseres in verzet] dat de na het verstekvonnis door VGZ gemaakte betekenings- en executiekosten niet ten laste van haar, maar voor rekening van VGZ komen.
4.9.
[eiseres in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de verzetprocedure.,

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet ongegrond en bevestigt het verstekvonnis van 3 februari 2021;
5.2.
veroordeelt [eiseres in verzet] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor VGZ worden vastgesteld op een bedrag van € 75,00 aan salaris van de gemachtigde van VGZ.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter