Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 januari 2021,
- de akte nadere onderbouwing schadevorderingen, tevens verandering van eis, van 17 februari 2021 van de curator, met productie 43,
- de antwoordakte van 17 maart 2021 van [gedaagde] met producties 7 en 8,
- de antwoordakte van 21 april 2021 van de curator met producties 44 en 45,
- de akte uitlaten producties van 26 mei 2021 van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
€ 507.035,47 (het boedeltekort) en subsidiair een schadevergoeding van € 400.000,- (de van [yyy] ontvangen koopsom), althans € 326.771,73 (het bedrag dat volgens [gedaagde] in het kader van een schuldeisersakkoord ten goede zou zijn gekomen aan de schuldeisers), althans
€ 312.201,08 (het bedrag van de selectieve betalingen). Voor het overige heeft de curator haar vorderingen gehandhaafd.
Daarnaast heeft [gedaagde] de rechtbank gevraagd terug te komen van een aantal eindbeslissingen in het vorige tussenvonnis. De curator heeft op haar beurt in haar antwoordakte daartegen verweer gevoerd.
(€ 434.991,26) en de kosten van het faillissement (€ 96.236,90) minus terug te ontvangen omzetbelasting en aanwezige baten (€ 24.192,69). Volgens de curator zou deze schuldenlast niet op [xxx] hebben gedrukt als de selectieve betalingen achterwege zouden zijn gebleven en een schuldeisersakkoord tot stand zou zijn gekomen. Het schuldeisersakkoord zou immers ertoe hebben geleid dat de schuldenlast van [xxx] op nul zou zijn uitgekomen. Dat betekent dat het (negatieve) verschil tussen de vermogensposities van [xxx] in de hypothetische situatie van een schuldeisersakkoord en de reële situatie van het faillissement gelijk is aan de schuldenlast van € 507.035,47.
Hetzelfde geldt voor de hierna toe te wijzen proceskostenveroordeling. [5] Voor de verstekprocedure is dat een bedrag van € 939,01. Voor de verzetprocedure zal de rechtbank uitgaan van de kosten tot 15 februari 2021. Dat leidt tot een bedrag van € 4.821,00 (1,5 punt van de toe te kennen 2,5 punten × tarief € 3.214,00).
€ 8.035,00 aan salaris voor de advocaat (2,5 punten × tarief € 3.214,00), te vermeerderen met de nakosten. De gevorderde wettelijke rente zal de rechtbank afwijzen voor zover het betreft de rente over het bedrag van € 4.821,00 [10] . Voor het overige zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
3.De beslissing
€ 427.177,96,