ECLI:NL:RBNHO:2021:7030

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
15/304996-20 en 15/297131-19 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot diefstal met geweld op pizzakoerier

Op 23 augustus 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal met geweld op een pizzakoerier. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij een poging tot straatroof op 26 oktober 2020 in Haarlem. De verdachte ontkende een actieve rol te hebben gespeeld, maar de rechtbank achtte zijn verklaring onaannemelijk, gezien de overeenkomsten in de getuigenverklaringen en de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 45 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer, en de verplichting om mee te werken aan hulpverlening. De rechtbank wees ook de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toe, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit uitsloten. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de impact op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/304996-20 en 15/297131-19 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 23 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 9 augustus 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Libië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Jankie, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2020 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om op of aan de openbare weg, de [straat] , in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag en/of een
bromfiets en/of andere goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijfsnaam] te Haarlem, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
(een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, heeft verdachte met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- die [slachtoffer] van zijn bromfiets geduwd/getrokken en/of
- die [slachtoffer] omsingeld en/of
- die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag) getrapt in zijn rug en/of buik
althans tegen het lichaam en/of
- de zakken van die [slachtoffer] te doorzocht en/of
- die [slachtoffer] aan zijn helm getrokken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er om meerdere reden twijfel bestaat of verdachte wel schuldig is aan het feit. Verdachte ontkent een substantiële bijdrage te hebben geleverd aan het feit, hij heeft verklaard op enige afstand te hebben gestaan. Daarbij komt dat in de verhoren van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] een aantal tijdstippen onjuist staan vermeld, maar er zijn geen verweren gevoerd die bespreking behoeven.
3.3.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat ook is gepoogd de bromfiets te stelen omdat de enkele waarneming van de pizzakoerier dat hij een persoon bij de bromfiets zag, dat die persoon met zijn rechterhand in de omgeving van het contact van de bromfiets zat, waaruit hij het gevoel kreeg dat deze persoon de bromfiets wilde wegnemen, onvoldoende is.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
3.5.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard wel bij de poging tot straatroof aanwezig te zijn geweest, maar geen actieve rol te hebben gespeeld bij de uitvoering daarvan. Verdachte zou naar eigen zeggen slechts op ongeveer anderhalve meter afstand van de pizzabezorger hebben staan toekijken. De rechtbank acht deze lezing van verdachte – met de officier van justitie – onaannemelijk.
Zowel de aangever als de getuigen, de broers [de broers] , spreken in hun verklaringen namelijk over vier personen die de poging tot straatroof hebben gepleegd. De rechtbank constateert hierbij dat de verklaring van de aangever (de pizzakoerier) aansluit bij de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Verder leidt de rechtbank uit deze verklaringen af dat de pizzakoerier ten val is gekomen door een duw en vervolgens tegen zijn rug en/of buik is getrapt door vier personen. Ook voelde de pizzakoerier dat de zakken van zijn jas en broek werden doorzocht. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van deze verklaringen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte dan ook de poging tot straatroof samen met anderen gepleegd. De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 oktober 2020 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om op of aan de openbare weg, de [straat] , tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag en/of andere goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijfsnaam] te Haarlem, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, heeft verdachte met een of meer van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] geduwd en
- die [slachtoffer] omsingeld en
- die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag) getrapt in zijn rug en buik en
- de zakken van die [slachtoffer] doorzocht en
- die [slachtoffer] aan zijn helm getrokken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 45 dagen met aftrek van het voorarrest (16 dagen), waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden het hebben van een dagbesteding, het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, een jeugdreclasseringsmaatregel, het meewerken aan hulpverlening van Sensa Zorg, een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] voor de duur van een jaar en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van het voorarrest met daarbij een voorwaardelijke werkstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot diefstal met geweld (overval op een pizzakoerier). Dergelijke feiten leveren niet alleen bij het slachtoffer zelf, maar ook voor de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid en angst op. Bovendien heeft het handelen van verdachte en zijn mededaders de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Het slachtoffer, dat ook letsel heeft opgelopen, heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich gedurende enkele maanden na het voorval niet durfde te begeven in de wijk waar de poging tot straatroof plaatsvond, dat hij zich nog vaak onveilig voelt, vooral ‘s avonds, hoewel hierin een zekere verbetering merkbaar is. Verder zijn de broek en riem van het slachtoffer beschadigd geraakt door de poging tot straatroof. Daarnaast heeft dit feit plaatsgevonden op de openbare weg waardoor meerdere personen getuige zijn geweest van het handelen van verdachte en zijn mededaders.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot een werkstraf is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 4 augustus 2021 van
[raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoekers werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Indien het aandeel van verdachte voldoende bewezen is, adviseert de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Met de bijzondere voorwaarden het hebben van een positieve dagbesteding bestaande uit school en/of werk, een contactverbod met medeverdachten en het beschikbaar stellen voor een onderzoek vanuit het NIFP of medewerking verlenen aan een diagnostisch onderzoek binnen de hulpverlening.
Verdachte woont sinds vijf jaar met zijn ouders, broertjes en zusje in Nederland. Verdachte en zijn ouders geven net zoals bij de vorige verdenkingen aan dat het feit met name wordt veroorzaakt door de vrienden met wie verdachte omging. Net zoals de vorige keer zegt verdachte hierin nu andere keuzes te maken: in het onderzoek wordt dit ook gezien. Verdachte werkt veel en besteedt zijn vrije tijd vooral met familie of vrienden van zijn werk. Hij heeft doelen gesteld voor de lange termijn en werkt hier hard aan. Het is positief dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden en de voorwaarden van zijn proeftijd heeft gehouden. De avondklok is daarom afgebouwd. Het risico op herhaling is hierdoor iets afgenomen de afgelopen maanden, maar de situatie blijft kwetsbaar en er blijft een middelhoog risico op herhaling. De ouders zien vooral het positieve in verdachte, waardoor hij niet veel ondersteuning of sturing krijgt om herhaling te voorkomen. Dit is een doel van de hulpverlening van Sensa Zorg. Omdat er geen persoonlijkheidsonderzoek is afgenomen is onvoldoende duidelijk waarom verdachte opnieuw en strafbaar feit heeft gepleegd. Hij heeft veel begeleiding nodig om zich aan de afspraken te kunnen houden. Daarbij heeft verdachte veel meegemaakt in zijn geboorteland.
Vanwege de recidive van verdachte en omdat het onderhavige feit ernstig is, meent de Raad dat een straf pedagogisch passend is. Er is meer nodig dan een werkstraf, omdat dit niet genoeg is gebleken om hem uit de problemen te houden. De jeugddetentie (voorarrest) bleek wel een duidelijk signaal richting verdachte. Door een deels voorwaardelijke jeugddetentie krijgt verdachte de kans om zijn positieve vooruitgang en plannen met werk en school voort te zetten, maar zijn er wel consequenties verbonden aan recidive in de toekomst.
Verder meent de Raad dat de eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf (vordering tenuitvoerlegging) moet worden toegewezen. Hiermee wordt extra duidelijk gemaakt aan verdachte en zijn ouders dat zijn betrokkenheid bij dat incident niet onschuldig is en niet geaccepteerd wordt. De Raad hoopt dat verdachte op die manier in een volgende situatie eerder de keuze maakt om weg te lopen of om er niet aan mee te doen. Een leerstraf acht de Raad niet passend, omdat er al hulpverlening en begeleiding vanuit de jeugdreclassering en zijn werk betrokken is. Het is belangrijk om binnen de hulpverlening of het jeugdreclasseringstraject alsnog een persoonlijkheidsonderzoek of diagnostiek af te nemen, zodat er zicht komt op waar verdachte eventueel nog meer hulp bij nodig heeft.
Ter terechtzitting heeft [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad bovenstaand advies onderschreven en hieraan toegevoegd dat de hulpverlening van Sensa Zorg ook als bijzondere voorwaarde aan de op te leggen straf zou moeten worden gekoppeld. Hoewel dit uiteraard niet mogelijk is met betrekking tot de hulp die de ouders via deze instantie ontvangen, is het echter wel belangrijk om hen bij deze hulpverlening te blijven betrekken. Wellicht kan er hulp worden ingezet op de gezinssituatie, omdat daarop nog onvoldoende zicht is gekomen.
[vertegenwoordiger van de GI] heeft namens De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de jeugdreclassering) ter terechtzitting aangevuld dat verdachte over is gegaan naar het volgende schooljaar, hoewel het schooladvies was om het schooljaar over te doen. Verdachte wil zich inzetten om zijn achterstand verder in te halen en zijn ouders hebben daar vertrouwen in. In verband met de zorgen over het kunnen landen in de Nederlandse samenleving, heeft de jeugdreclassering hulpverlening van Sensa Zorg ingezet: verdachte wordt begeleid door een coach en de ouders ontvangen in de thuissituatie een ambulante begeleider. Door een wisseling van ambulante begeleider is er een klein gat ontstaan in de afspraken in de thuissituatie, maar de eerste afspraken zijn alweer gemaakt. Het is niet altijd duidelijk of verdachte iets niet begrijpt, of juist niet het achterste van zijn tong laat zien.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. Verdachte heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Hij zet zich in om zijn schoolachterstanden in te halen en ook zijn werkgever is positief over verdachte. Bovendien is het knap dat verdachte in relatief korte tijd de Nederlands taal heeft geleerd. Aan de andere kant heeft verdachte zich slechts enkele maanden na zijn vorige veroordeling schuldig gemaakt aan een soortgelijk ernstig strafbaar feit. Daarnaast is ook de proceshouding van verdachte ter terechtzitting reden tot zorg: hoewel eventuele cultuurverschillen hier mogelijk mee te maken zouden kunnen hebben, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en is het bovendien maar zeer de vraag of verdachte ter terechtzitting daadwerkelijk openheid van zaken heeft gegeven, zoals hij zelf stelt.
De rechtbank volgt het advies van de Raad in die zin dat het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie er hopelijk voor zal zorgen dat recidive in de toekomst zal worden voorkomen en dat verdachte de ingeslagen positieve weg kan voortzetten onder begeleiding van de jeugdreclassering en met behulp van Sensa Zorg.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 45 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, van 29 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank noodzakelijk: verplicht contact met de jeugdreclassering, het hebben van een positieve dagbesteding in de vorm van werk en/of school, een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] voor de duur van één jaar, een contactverbod met het slachtoffer, het meewerken aan hulpverlening van Sensa Zorg of een soortgelijke instantie en het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek door het NIFP of aan een diagnostisch onderzoek binnen de hulpverlening. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie gelet op haar eis de ernst van de feiten kennelijk anders waardeert dan de rechtbank. De rechtbank is namelijk van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van iets langere duur (40 uren) moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 80,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 15/270617-20 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade betreft een broek en een riem.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd om de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/270617-20 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
hoofdelijk
De rechtbank zal daarbij bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/270617-20 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een poging tot straatroof] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging 15/297131-19

Bij vonnis van 28 mei 2020 in de zaak met parketnummer 15/297131-19 heeft de kinderrechter van deze rechtbank, locatie Haarlem, verdachte ter zake van een diefstal door twee of meer verenigde personen en een diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 18 juni 2020 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 12 juni 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de proeftijd van de voorwaardelijke straf te verlengen met één jaar.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Bovendien heeft verdachte deze algemene voorwaarde overtreden door een soortgelijk strafbaar feit te plegen. Door de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen wordt aan verdachte duidelijk gemaakt dat het plegen van dergelijke strafbare feiten niet wordt getolereerd en consequenties heeft.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 29 (negenentwintig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich meldt bij De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [adres] , zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde een positieve dagbesteding heeft in de vorm van school en/of werk;
  • de veroordeelde zal meewerken aan hulpverlening van Sensa Zorg of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, zo lang als de jeugdreclassering dat nodig acht;
  • de veroordeelde zal meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek door het NIFP of aan een diagnostisch onderzoek binnen het kader van een hulpverleningstraject, te bepalen door de jeugdreclassering;
  • de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , tenzij het contact plaatsvindt met toestemming van het Openbaar Ministerie of met uitdrukkelijke instemming van [slachtoffer] zelf, te verifiëren door de jeugdreclassering, bijvoorbeeld in het kader van herstelbemiddeling;
  • de veroordeelde gedurende één jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , tenzij het contact plaatsvindt met toestemming van het Openbaar Ministerie.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [adres]
, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (16 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
40 (veertig) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 80,- (tachtig euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 80,- (tachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/297131-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
30 (dertig) uren, subsidiair 15 (vijftien) dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 28 mei 2020.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. M.M. van Weely, en mr. J.W. Moors, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2021.
mr. Moors is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE
De bewijsmiddelen – kort en zakelijk weergegeven – behorende bij het vonnis van 23 augustus 2021 van de rechtbank Noord-Holland, ten name van verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Libië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De hierna als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
- de verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 9 augustus 2021 afgelegd:
Ik wist van tevoren dat er een beroving zou gaan plaatsvinden. Ik was met [medeverdachte] en een jongen die niet is opgepakt. We waren met z’n drieën en er waren geen andere jongens bij. Ik zag de pizzakoerier op de grond vallen. Ik heb gezien dat [medeverdachte] als eerste geslagen heeft. De pizzakoerier werd getrapt toen hij op de grond lag. Hij schreeuwde hard om hulp en toen renden wij weg.
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 26 oktober 2020 (dossierpagina’s 13 tot en met 15):
Op 26 oktober 2020 was ik aan het werk als pizzakoerier bij [bedrijfsnaam] . Omstreeks 19.10 uur kwam ik aan bij de [straat] . Ik zag rechts van de portiek op de stoep uit westelijke richting vier personen aan komen joggen. Ik zag dat NN2 als eerste op mij af kwam joggen. Voordat ik het wist, lag ik op de grond. Ik weet dat ik een duw gevoeld heb. Ik voelde dat ik werd getrapt. Ik voelde trappen op mijn rug en buik. Ik voelde dat er vervolgens in mijn jaszakken gevoeld werd. Ik zag en voelde dat er in en op de zakken van mijn broek gevoeld werd. Ik voelde dat ik direct na het roepen om hulp nogmaals in mijn rug en buik werd getrapt. Ik voelde dat er aan mijn helm getrokken werd. Op een gegeven moment hoorde ik meerdere personen wegrennen richting de [laan] . Ik zag dat er niets was weggenomen.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 26 oktober 2020 (dossierpagina’s 24 en 25):
Mijn broer en ik liepen ons portiek in aan de [straat] te Haarlem. Ik hoorde opeens van buiten iemand hard schreeuwen: “Au, au!” Ik zag een jongen op de grond liggen in een gele jas. Door het logo op de scooter herkende ik de scooter als een scooter van de bezorgdienst New York Pizza. Ik zag dat er vier jongens om de bezorger heen stonden. Ik zag dat zij hem omsingeld hadden en ik zag dat vier jongens tegen het lichaam van de bezorger aan het schoppen waren. Ik zag dat de vier jongens onze kant op keken, ons zagen en vervolgens heel hard wegrenden in de richting van de [supermarkt] aan de [laan] .
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 26 oktober 2020 (dossierpagina’s 28 en 29):
Ik hoorde een persoon hard “au, au, help!” roepen. Ik zag bij de portiek een persoon met een gele jas op de grond liggen. Ik zag vier personen bij de pizzabezorger staan. Ik zag dat er meerdere personen om de bezorger stonden en dat de vier jongens tegen het lichaam van de bezorger aan het schoppen waren. Ik zag dat er een mobiele telefoon op de grond lag.