ECLI:NL:RBNHO:2021:7011

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/317583 / HA RK 21-111
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen griffierecht in civiele procedure met betrekking tot onvermogenden

In deze zaak heeft mr. Johannes Hermanus Franciscus Overkleeft, advocaat te Hoorn, verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier van de Rechtbank Noord-Holland tot heffing van griffierecht ten bedrage van € 952,00. Dit verzet is ingediend op 6 augustus 2021, waarbij Overkleeft aanvoert dat hij niet op de hoogte was van de toevoeging die zijn voormalig cliënt, de heer [xxx], had aangevraagd bij een andere advocaat, mr. Van Halderen. De procedure betreft een civiele zaak waarin Overkleeft als advocaat optrad voor [xxx] in een eerder aanhangige procedure, maar niet op de hoogte was van de advocaatwissel. De rechtbank heeft vastgesteld dat Overkleeft niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen op het moment dat het griffierecht werd geheven, omdat hij niet op de hoogte was van de toevoeging. De rechtbank oordeelt dat de griffier ten onrechte het reguliere griffierecht heeft geheven in plaats van het verlaagde tarief voor onvermogenden. De rechtbank verklaart het verzet gegrond en draagt de griffier op om het teveel betaalde griffierecht van € 867,00 aan Overkleeft te retourneren. Deze beschikking is gegeven op 18 augustus 2021 en openbaar uitgesproken door mr. A.C. Haverkate.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/319370 / HA RK 21/162
Beschikking van 18 augustus 2021
in de zaak van
MR. JOHANNES HERMANUS FRANCISCUS OVERKLEEFT,
advocaat, kantoorhoudende te Hoorn (NH),
opposant,
en
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Alkmaar,
verweerder.
Partijen worden hierna Overkleeft en de griffier genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de griffie van deze rechtbank is op 6 augustus 2021 een verzetschrift binnengekomen ingevolge het bepaalde in artikel 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), waarbij verzoeker (tijdig) in verzet is gekomen tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht ten bedrage van € 952,00.
1.2.
Van een mondelinge behandeling is afgezien gelet op het bepaalde in artikel 1.4.1 van het toepasselijke Procesreglement verzoekschriftprocedures.

2.De feiten

2.1.
In een zaak tegen een voormalig cliënt van verzoeker, de heer [xxx] (hierna: [xxx] ), is op 1 juli 2021 een dagvaarding uitgebracht. Verzoeker heeft zich op de eerste rolzitting, zijnde die van 14 juli 2021, namens [xxx] gesteld. De procedure is aanhangig bij deze rechtbank en ingeschreven onder zaak-/rolnummer C/15/318260 / HA ZA 21/381.
2.2.
De griffier heeft een bedrag van € 952,00 aan griffierecht in rekening gebracht, welk bedrag op 2 augustus 2021 door verzoeker, als advocaat van [xxx] , is betaald.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 3 Wgbz is verzoeker het griffierecht verschuldigd vanaf de verschijning in het geding door gedaagde. In artikel 16 Wgbz is onder meer bepaald dat het tarief van het griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven een afschrift van een toevoeging is overgelegd (lid 1) of, indien het overleggen van een afschrift van een toevoeging door een partij (nog) niet mogelijk is, een afschrift van de toevoegingsaanvraag (lid 2). Kan een partij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven geen van de hiervoor bedoelde stukken overleggen ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan haar zijn toe te rekenen, dan wordt het griffierecht verlaagd tot het tarief van het griffierecht voor onvermogenden en wordt het te veel betaalde griffierecht teruggestort (lid 4).
3.2.
Volgens verzoeker heeft [xxx] zich – buiten medeweten van verzoeker – gewend tot een andere (opvolgend) advocaat, mr. Van Halderen. Op het moment dat verzoeker zich stelde voor [xxx] (14 juli 2021), was hij er niet mee bekend dat [xxx] al van advocaat was gewisseld. Van Halderen heeft op 8 juli 2021 een toevoeging aangevraagd voor [xxx] . Aan [xxx] is een toevoeging verstrekt op 15 juli 2021. Eerst op 3 augustus 2021 is verzoeker er mee bekend geraakt dat deze toevoeging was afgegeven. Verzoeker doet een beroep op artikel 16 lid 2 in samenhang met lid 4 Wgbz, omdat hij op het moment waarop het griffierecht werd geheven, nog geen stukken als bedoeld in artikel 16 lid 1 of 2 Wgbz kon overleggen door omstandigheden die niet aan hem zijn toe te rekenen. Hij wist namelijk niet dat [xxx] van advocaat was gewisseld en dat die andere advocaat een toevoeging voor [xxx] had aangevraagd. Verzoeker verzoekt het griffierecht te verlagen tot het griffierecht voor onvermogenden en het teveel betaalde griffierecht terug te betalen.
3.3.
Aanvankelijk is aan verzoeker, als advocaat van [xxx] , het reguliere griffierecht voor natuurlijke personen (en niet voor onvermogenden) in rekening gebracht, omdat er geen documenten als bedoeld in artikel 16 lid 1 of 2 Wgbz waren overgelegd. Het feit dat verzoeker door [xxx] niet in kennis was gesteld dat hij een andere, opvolgend advocaat had aangezocht en via die advocaat een toevoeging had aangevraagd, betekent dat verzoeker niet eerder dan 3 augustus 2021 wist of behoorde te weten van de toevoegingsaanvraag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door verzoeker voldoende is onderbouwd dat de omstandigheid dat de benodigde documenten niet zijn overgelegd (bij het stellen op 14 juli 2021) niet aan hem toe te rekenen is. Daar komt bij dat het besluit tot toevoeging is overgelegd vóór het wijzen van eindvonnis (overeenkomstig artikel 16 lid 4 Wgbz).
3.4.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de griffier van deze rechtbank ten onrechte een griffierecht van € 952,00 in rekening heeft gebracht, in plaats van de verschuldigde € 85,00. De rechtbank zal derhalve het verzet gegrond verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het verzet gegrond,
4.2.
draagt de griffier van deze rechtbank op om het teveel in rekening gebrachte griffierecht ten bedrage van € 867,00 aan verzoeker te retourneren op bankrekeningnummer NL 44 ABNA [bankrekeningnr.] t.n.v. mr. J.H.F. Overkleeft o.v.v. dossiernummer [yyy] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: IEV