3.2Verzoekster heeft geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Gesteld noch gebleken is dat dit haar redelijkerwijs niet kan worden verweten. Daaruit volgt dat zij ook niet in beroep kan komen gelet op artikel 6:13 Awb. Naar voorlopig oordeel moet haar beroep daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De voorzieningenrechter merkt daar nog bij op, dat het primaire besluit niet aan haar was gericht en, nu [naam 1] een eenmanszaak betreft, het enkele feit dat verzoekster nauw betrokken is bij het visserijbedrijf van haar echtgenoot nog niet maakt dat zij als belanghebbende bij het primaire of het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Het verzoek van verzoekster moet reeds daarom worden afgewezen.
4. Verzoeker heeft verzocht onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep. Dat verzoek wijst de voorzieningenrechter onder verwijzing naar artikel 8:86 Awb af, omdat - naar voorlopig oordeel - in het beroep nog nader onderzoek nodig is.
5. Het verzoek van verzoeker kan niet worden toegewezen als zijn belang bij de verzochte voorziening onvoldoende spoedeisend is. Dat staat in artikel 8:81 Awb. Voorts is er in de regel geen grond voor toewijzing van het verzoek als dat geen voorlopig karakter heeft en toewijzing daarvan tot een onomkeerbare situatie zou leiden.
Standpunt verweerder ten aanzien van het bestreden besluit
6. Verweerder heeft aan zijn weigering om te voldoen aan het verzoek om een deel van de vergunning van verzoeker met rechten voor de aal- en de schubvisserij op het IJsselmeer, namelijk 50 staande netten, over te dragen aan [naam 2] het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker is niet aangesloten bij de PO IJsselmeer. Overdracht van een deel van de vergunning mag, anders dan overdracht van hele vergunning zoals bedoeld in artikel 74 van de Uitvoeringsregeling, alleen plaatsvinden tussen aangeslotenen (leden van de PO IJsselmeer). Overdracht door een niet-aangeslotene, zoals verzoeker, is in strijd met artikel 75, tweede lid aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling. De Uitvoeringsregeling bevat in die bepaling een verplichte weigeringsgrond, waarvan verweerder niet kan afwijken. Van ongeoorloofde schending van het eigendomsrecht als door verzoeker aangevoerd, is geen sprake. Anders dan verzoeker voorts aanvoert, kan hij niet met vrucht een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel, aldus steeds verweerder.
Het standpunt van verzoeker
7. Verzoeker voert aan dat het besluit om niet mee te werken aan de (gedeeltelijke) overdracht van de vergunning onrechtmatig is. Verweerder diende artikel 75, tweede lid aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling buiten toepassing te laten vanwege strijd met de grondwet en artikel 1 en 14 van het Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De regeling maakt een ontoelaatbaar en ongefundeerd onderscheid tussen een aangeslotene en een niet-aangeslotene. De bepaling maakt voorts een ontoelaatbare inbreuk op het eigendomsrecht van verzoeker. Verder dient de bepaling buiten toepassing te worden gelaten nu daarin geen schadevergoedingsregeling is opgenomen. Verzoeker voert verder aan, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat verweerder het verzoek niet had mogen weigeren omdat de PO IJsselmeer reeds toestemming heeft gegeven voor de overdracht. Verder heeft verzoeker een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar wel geaccepteerde andere overdrachten van visrechten op vergunning. Tenslotte voert verzoeker aan dat verweerder ten onrechte het persoonlijk belang van verzoeker niet heeft meegewogen om het gelet op zijn leeftijd wat rustiger aan te gaan doen. Ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd, dat langer uitstel van de overdracht van het deel van zijn vergunning financiële risico’s en schade voor hem meebrengt en dat de overdracht bij uitstel in gevaar komt.