ECLI:NL:RBNHO:2021:6989

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
8904017 \ CV EXPL 20-6653 (ES)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot betaling van verzekeringspremie en zorgfacturen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. Univé Zorg en een gedaagde. Univé vorderde betaling van € 500,00 van de gedaagde, die onder andere verzekeringspremie en zorgfacturen verschuldigd was. De gedaagde stelde dat de vordering was verjaard, maar de kantonrechter oordeelde dat de verjaring tijdig was gestuit door aanmaningsbrieven die Univé had verstuurd op 30 december 2018 en 20 januari 2019. De kantonrechter overwoog dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij deze brieven niet had ontvangen en dat de vordering dus niet was verjaard. De kantonrechter wees de vordering van Univé toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8904017 \ CV EXPL 20-6653 (ES)
Uitspraakdatum: 11 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
N.V. Univé Zorg
gevestigd te Arnhem
eiseres
verder te noemen: Univé
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M. Hoefs
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] een bedrag aan onder andere verzekeringspremie en zorgfacturen aan Univé moet betalen. [gedaagde] stelt zich onder meer op het standpunt dat de vordering van Univé is verjaard. De kantonrechter is van oordeel dat de verjaring tijdig is gestuit en wijst de vordering toe.

1.Het procesverloop

1.1.
Univé heeft bij dagvaarding van 11 november 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Univé heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De vordering

2.1.
Univé vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 500,00.
2.2.
Univé legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. Tussen partijen bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst uit hoofde waarvan [gedaagde] verzekeringspremie en ‘overige kostenposten’ zoals zorgkostenfacturen vanwege eigen risico of eigen bijdragen, kosten voor betaling middels acceptgiro en polismutaties verschuldigd is. Dit betreft in totaal een bedrag van € 3.731,84 aan hoofdsom, waarvan € 11,29 is voldaan. Daarnaast heeft Univé een bedrag van € 492,04 aan wettelijke rente te vorderen, berekend tot 4 november 2020. Univé beperkt haar vordering in deze procedure tot een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, waarbij zij al haar rechten reserveert met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van de vordering.

3.Het verweer

3.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert – samengevat – het volgende aan. Univé dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vorderingen nu de dagvaarding en haar wijze van procederen niet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 21, 111 derde lid en 85 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv). Daarnaast zijn de vorderingen van vóór 11 november 2015 op grond van artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verjaard nu [gedaagde] geen brieven van Univé heeft ontvangen die de verjaring zouden stuiten, waardoor Univé tevens (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk is. Voor zover wel sprake zou zijn van een vordering is deze geheel voldaan; zo is ten behoeve van Univé al meermaals beslag gelegd op de uitkering van [gedaagde].

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is of [gedaagde] een bedrag van € 500,00 aan onder meer onbetaalde verzekeringspremie en zorgfacturen aan Univé moet betalen. De kantonrechter zal de vordering toewijzen en overweegt hiertoe het volgende.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat Univé niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vorderingen omdat de dagvaarding en de wijze van procederen van Univé niet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 21, 111 derde lid en 85 Rv. De kantonrechter is van oordeel dat Univé bij het opstellen van de dagvaarding in voldoende mate aan de formaliteiten als bedoeld in artikel 111 derde lid Rv heeft voldaan. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij een overeenkomst heeft gesloten met Univé zodat het overleggen van deze overeenkomst niet noodzakelijk is. Het feit dat niet specifiek is aangegeven welke zorgkosten zijn gemaakt kan Univé niet worden tegengeworpen gezien het feit dat zij zonder toestemming van [gedaagde] de onderliggende declaraties en facturen niet in het geding kan brengen. Het lag op de weg van [gedaagde] op dit punt gemotiveerd verweer te voeren, de kale stelling dat de zorgkosten niet zijn aangetoond is onvoldoende. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat Univé in strijd met de artikelen 21 en 85 Rv heeft gehandeld, temeer nu Univé bij conclusie van repliek de bij dagvaarding ontbrekende producties alsnog in het geding heeft gebracht en vanwege het ontbreken van de aanmaningsbrief bij de dagvaarding haar vordering ten aanzien van de incassokosten heeft ingetrokken. Aan dit verweer zal de kantonrechter dan ook voorbij gaan.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] tegen de vordering betreft het door hem gedane beroep op verjaring. De kantonrechter stelt voorop dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen, zoals in dit geding aan de orde, verjaart door verloop van vijf jaren na de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW). De verjaring kan onder meer worden gestuit door een daad van rechtsvervolging (artikel 3:316 lid BW) en door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
4.4.
Univé heeft gesteld dat waar het gaat om de vorderingen vanaf 1 januari 2014 de verjaring is gestuit met aanmaningsbrieven, verstuurd op 30 december 2018 en 20 januari 2019. De vordering bedraagt daarmee nog steeds meer dan het in deze procedure gevorderde bedrag. Univé heeft ter onderbouwing van haar stellingen kopieën van deze brieven overgelegd (productie 7). [gedaagde] betwist dat de verjaring is gestuit en stelt daartoe dat hij deze brieven nooit heeft ontvangen.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen volgen dat er mogelijk iets is misgegaan bij de verzending van de brieven en acht het dan ook niet aannemelijk dat geen van de overgelegde herinneringen/aanmaningen bij [gedaagde] zijn bezorgd, temeer nu Univé stelt dat [gedaagde] enkele facturen die naar hetzelfde adres zijn verstuurd wel heeft betaald, wat [gedaagde] niet betwist.
4.6.
De kantonrechter overweegt verder dat [gedaagde] niet de juistheid van de op de brieven vermelde adresgegevens heeft betwist en dat hij geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de door Univé verzonden brieven het daarin vermelde adres niet hebben bereikt. Van [gedaagde] mag worden gevergd dat hij voldoende feitelijke gegevens aanvoert ter staving van zijn stelling dat hij de brieven niet heeft ontvangen. De enkele stelling dat hij de brieven niet heeft ontvangen, is onvoldoende. Aan de blote ontkenning van [gedaagde] dat hij de brieven niet heeft ontvangen en de verjaring daarom niet is gestuit, zal dan ook voorbij worden gegaan.
4.7.
De kantonrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verjaring met voornoemde aanmaningsbrieven tijdig is gestuit. In deze brieven heeft Univé zich immers ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehouden. De conclusie is dat de vordering niet is verjaard.
4.8.
Bij conclusie van dupliek verzoekt [gedaagde] om in de gelegenheid te worden gesteld stukken te overleggen die zien op de eerdere beslagleggingen op zijn uitkering. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] deze stukken niet reeds bij antwoord had kunnen opvragen en overleggen. De kantonrechter zal dan ook aan dit verzoek voorbijgaan.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] het bedrag van € 500,00 verschuldigd is. Nu [gedaagde] in verzuim is met de betaling ligt de gevorderde wettelijke rente eveneens voor toewijzing gereed.
4.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Univé zal toewijzen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 37,50 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Univé worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Univé van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 11 november 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Univé tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 105,09
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 150,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 37,50 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Univé worden gemaakt.
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter