ECLI:NL:RBNHO:2021:6908

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/317900 / HA RK 21/125
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 5 augustus 2021 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. B. van Walderveen, de rechter in een belastingzaak. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat deze in eerdere uitspraken in het nadeel van de verzoeker had geoordeeld en niet de gelegenheid bood om getuigen te horen. Het verzoek tot wraking werd behandeld op een zitting waar zowel de verzoeker als de rechter aanwezig waren. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechter procesbeslissingen zijn en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen. De enkele stelling van de verzoeker dat de rechter de kant van de Belastingdienst kiest, werd als onvoldoende beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoeker niet was gelukt om aan te tonen dat de rechter vooringenomen was. Bovendien werd het wrakingsverzoek als misbruik van procesrecht bestempeld, waardoor verdere verzoeken tot wraking in de hoofdzaak niet meer in behandeling zouden worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/317900 HA RK 21/125
Beslissing van 5 augustus 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,wonende te Haarlem, verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen,hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 11 december 2020, ontvangen door de rechtbank op 15 december 2020, de rechtbank medegedeeld dat er redenen aanwezig zijn, namelijk de eerdere gedane uitspraken door de rechter in het nadeel van verzoeker, waardoor de rechter terug zou moeten treden.
1.2
Verzoeker heeft op 23 december 2020 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 20/898, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 23 februari 2021. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
1.4
De wrakingskamer heeft per schriftelijke uitspraak van 3 maart 2021 verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van de rechter.
1.5
Het proces in de hoofdzaak is voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
1.6
Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 30 juni 2021 heeft verzoeker opnieuw de wraking verzocht van de rechter in de hoofdzaak.
1.7
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.8
Het verzoek is vervolgens behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 22 juli 2021. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
1.9
Verzoeker is verschenen. Voorts is verschenen de rechter. De wederpartij in de hoofdzaak is niet verschenen en heeft voorafgaand aan de zitting, per brief van d.d. 15 juli 2021, kenbaar gemaakt af te zien van de gelegenheid om te worden gehoord.

2.Het standpunt van verzoeker en de rechter

2.1
Verzoeker stelt dat de rechter in de hoofdzaak weigert zijn beroep (in volle omvang) te behandelen, in die zin dat aan verzoeker niet de gelegenheid wordt geboden om bewijs te leveren doormiddel van het oproepen en ter zitting laten verschijnen van getuigen alsmede omdat de rechter ten onrechte niet de rechtmatigheid beoordeelt van de aan verzoeker door verweerder in de hoofdzaak opgelegde informatiebeschikking. Verzoeker stelt dat de rechter het geschil ‘klein’ houdt en ten onrechte de zaak niet heeft verwezen naar een meervoudige kamer. Voorts stelt eiser dat de rechter teveel de kant van de Belastingdienst kiest en dat de rechter repeteert wat de Belastingdienst stelt. De aanwezigheid van de heer [naam] (controlerend ambtenaar van de Belastingdienst) als toehoorder van de zitting op 30 juni 2021 heeft de rechter ten onrechte toegestaan, terwijl verzoeker heeft verzocht om de heer [naam] te verwijzen naar de gang, omdat verzoeker de heer [naam] wil oproepen als getuige in de hoofdzaak. Vervolgens heeft de rechter geweigerd de aanwezige heer [naam] als getuige te horen. Gelet hierop is er volgens verzoeker sprake van partijdigheid en kan de rechter niet onpartijdig oordelen in de hoofdzaak.
2.2
De rechter heeft verklaard dat hij niet berust in de wraking. De rechter heeft – kort samengevat – verklaard dat alle tot dusver genomen beslissingen in de hoofdzaak van processuele aard zijn en dat deze niet hebben kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van partijdigheid of het wekken van de schijn van partijdigheid. De rechter heeft verklaard dat het horen van getuigen in de hoofdzaak en de verwijzing naar een meervoudige kamer gemotiveerd zijn afgewezen. Voorts heeft de rechter ter zitting verklaard de heer [naam] weliswaar niet als getuige te willen horen, maar de heer [naam] wel te willen ondervragen als onderdeel van de procespartij van verweerder in de hoofdzaak. De rechter geeft het college in overweging het wrakingsverzoek af te wijzen en een wrakingsverbod aan verzoeker en zijn kantoorgenoten op te leggen met betrekking tot het geding in de hoofdzaak, vanwege misbruik van het procesrecht.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
3.2
De wetgever heeft via het middel van wraking de partijen in de door de rechter te behandelen zaak de mogelijkheid gegeven de rechter te wraken en daarmee de behandeling van de zaak door die rechter te stuiten, wanneer sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen bij de verzoeker bekend zijn geworden.
3.3
Verzoeker heeft ter zitting van 30 juni 2021 het wrakingsverzoek ingediend, nadat hem bekend werd dat de rechter de heer Huizinga niet als getuige zou horen. Verzoeker heeft als gronden voor de wraking aangevoerd hetgeen hiervoor onder 2.1 is weergegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft eiser door middel van deze handelwijze het wrakingsverzoek tijdig ingediend.
3.4
Gelet hierop zal het wrakingsverzoek ontvankelijk worden verklaard.
Inhoudelijk
3.5
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.6
De beslissingen van de rechter tot het al dan niet horen van getuigen en het al dan niet verwijzen van de zaak naar een meervoudige kamer, zijn procesbeslissingen. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in hoger beroep van de zaak zelf worden getoetst. Alleen indien de beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een beslissing die de bij verzoekers bestaande vrees van vooringenomenheid naar objectieve maatstaven kan rechtvaardigen.
3.7
De blote stelling van verzoeker dat de rechter teveel de kant van de Belastingdienst kiest is – zonder nadere onderbouwing - onvoldoende om te concluderen dat de rechter vooringenomen is jegens verzoeker in de hoofdzaak. Dit alles bezien tegen de achtergrond dat een rechter op basis van zijn aanstelling geacht wordt onpartijdig te zijn. Daarbij neemt de wrakingskamer mede in aanmerking dat de rechter heeft verklaard de heer [naam] , hoewel niet onder ede, wel ter zitting te willen ondervragen en dit tevens blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 30 juni 2021.
3.8
Gelet op het bovenstaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.
3.9
De wrakingskamer voegt hier nog het volgende aan toe. Met de wijze waarop verzoeker dit verzoek heeft ingekleed en onderbouwd en mede gelet op het eerdere wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak tegen de rechter maakt hij lichtvaardig gebruik van de wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek wordt daarom door de wrakingskamer bestempeld als misbruik van procesrecht. Op deze grond zullen verdere verzoeken tot wraking in voormelde hoofdzaak niet meer in behandeling worden genomen op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

4.Beslissing

De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het belastingteam, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th.S. Röell, voorzitter, en mr. W.J. van Andel en
mr. C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. I. Kroesemeijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.