ECLI:NL:RBNHO:2021:690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
8684968 \ CV EXPL 20-3847
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van juridische kosten en geschil over prijsafspraak

In deze zaak heeft een advocatenkantoor, aangeduid als [eiseres], een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor betaling van facturen die zijn opgemaakt voor juridische werkzaamheden. De vordering is ingesteld op 24 juli 2020, en betreft een totaalbedrag van € 6.628,36, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kern van het geschil draait om de vraag of er een vaste prijsafspraak van maximaal € 5.000,00 is gemaakt tussen partijen, zoals [gedaagde] stelt, of dat de facturen van [eiseres] in overeenstemming zijn met de ondertekende opdrachtbevestiging die geen vaste prijsafspraak bevatte.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] op 18 november 2019 de opdrachtbevestiging heeft ondertekend, waarin expliciet werd vermeld dat de kosten op basis van bestede tijd en gemaakte kosten in rekening zouden worden gebracht. [gedaagde] heeft niet kunnen aantonen dat er een mondelinge overeenkomst was voor een vaste prijs. De kantonrechter oordeelt dat de facturen van [eiseres] correct zijn en dat [gedaagde] de openstaande bedragen moet betalen. De vordering van [eiseres] wordt dan ook toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.

De proceskosten worden eveneens aan [gedaagde] opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8684968 \ CV EXPL 20-3847 BL
Uitspraakdatum: 6 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de burgerlijke maatschap
[naam 1]
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 24 juli 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een advocatenkantoor.
2.2.
In vervolg op een telefoongesprek tussen partijen, heeft [eiseres] op 13 november 2019 een brief aan [gedaagde] gezonden met onderwerp ‘Opdracht- en afspraakbevestiging’ (verder: de opdrachtbevestiging). In de opdrachtbevestiging staat – onder meer – het volgende.
“(…) U hebt ons verzocht juridische diensten te verlenen ten aanzien van de door de ING aan u gezonden brieven en de daarin aangekondigde beëindiging van de bankrelatie. (…)
[eiseres] aanvaardt graag deze opdracht onder de hierna te melden tarieven en voorwaarden. (…)
Aan de hand van de bespreking van maandag 18 november a.s. zal [eiseres] een inschatting maken van de advocaatkosten (honoraria) in deze zaak. (…)
Deze schatting houdt dan geen vaste prijsafspraak in, en is gegeven op basis van de thans bekende informatie. Op het moment dat er meer werkzaamheden moeten worden verricht, geldt deze schatting niet meer. Uiteraard zijn wij graag bereid om alsdan een nadere schatting te geven. (…)
De kosten van de dienstverlening worden in beginsel eens per maand bij u in rekening gebracht aan de hand van de bestede tijd en gemaakte kosten. (…)
Bij de declaratie is een specificatie gevoegd. Op deze specificatie staan de voor u verrichte werkzaamheden vermeld met de datum waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd, de afgekorte naam van degene die de werkzaamheden heeft verricht en een korte omschrijving van hetgeen is uitgevoerd, inclusief het gehanteerde tarief, de bestede tijd en de berekende kosten. (…)
Om efficiënt te kunnen werken en de kosten beheersbaar te houden, kunnen wij ervoor kiezen om in teamverband te werken, (…) Hierdoor kan in beginsel een (lager) gewogen uurtarief ontstaan. (…)
Voor mijn werkzaamheden in deze zaak geldt een tarief van EUR 275,00 per uur, te vermeerderen met de kantoorkosten (thans: 7,5%) en de btw (thans: 21%). (…)”
2.3.
Op 18 november 2019 vond een bespreking tussen partijen plaats op het kantoor van [eiseres]. Ook de zoon van [gedaagde] was hierbij aanwezig. Tijdens deze bespreking heeft [gedaagde] de opdrachtbevestiging voor akkoord ondertekend.
2.4.
[eiseres] heeft vervolgens juridische werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, en daarvoor een totaalbedrag van € 10.665,56 gefactureerd als volgt.
25-11-2019, factuurnummer 1904257, € 1.815,00 (voorschot)
05-12-2019, factuurnummer 1904466, € 1.951,13 (werkzaamheden volgens specificatie)
06-01-2020, factuurnummer 2000139, € 5.472,23 (werkzaamheden volgens specificatie)
13-03-2020, factuurnummer 2000972, € 3.025,00 (werkzaamheden volgens specificatie)
23-03-2020, factuurnummer 2001035, € 217,20 (werkzaamheden volgens specificatie)
23-03-2020, factuurnummer 2001036, -/- € 1.815,00 (voorschot)
2.5.
In mindering op deze facturen heeft [gedaagde] de volgende betalingen gedaan, met een totaalbedrag van € 4.766,13.
25-11-2019, € 1.815,00
09-12-2019, € 500,00 met omschrijving ‘factuurnr.:1904466 zoals afgesproken met Teun in termijnen’
07-01-2020, € 1.451,13 met omschrijving ‘factuurnr.:1904466’
29-01-2020, € 500,00 met omschrijving ‘factuurnr.: 2000139 zoals afgesproken in termijnen’
20-02-2020, € 500,00 met omschrijving ‘200139/gerritsen’
2.6.
In een verklaring van 25 juli 2020 schrijft de zoon van [gedaagde] het volgende.
“Hierbij verklaar ik dat ik samen met mijn moeder een gesprek heb gehad in Amsterdam op kantoor [eiseres]
Over een bezwaar voor de ING voor een beslag legging van de bank er is een bedrag afgesproken met [naam 2], ze zouden de zaak aannemen voor maximaal € 5000,--.
Hierover is overeenstemming bereikt er is dus mondeling een overeenkomst afgesloten voor opdracht .”

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 6.628,36.
3.2.
Zij legt aan de vordering– kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft haar werkzaamheden gefactureerd in overeenstemming met de tariefafspraken die met [gedaagde] zijn gemaakt, zoals vastgelegd in de ondertekende opdrachtbevestiging. [gedaagde] heeft de facturen tot een gedeelte van € 5.899,43 onbetaald gelaten, ondanks herhaalde aanmaning. Daarom is [gedaagde] ook de wettelijke rente (tot dagvaarding berekend op € 58,96) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 669,97) verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] is, in het bijzijn van haar zoon, met [eiseres] mondeling een prijs overeengekomen van ten hoogste € 5.000,00. [eiseres] heeft ruim € 10.000,00 in rekening gebracht. Dit is in strijd met de overeenkomst en niet proportioneel. Als het bedrag van € 5.000,00 overschreden zou worden, moest [gedaagde] hiervan in ieder geval op de hoogte gesteld worden. Dit heeft [eiseres] nagelaten. Het overeengekomen bedrag van € 5.000,00 is op een paar euro na door [gedaagde] voldaan, zodat de vordering moet worden afgewezen.
4.2.
Verder heeft [eiseres] uren dubbel berekend, is voor [gedaagde] niet controleerbaar of de tijdsaanduidingen kloppen en heeft [eiseres] hoge bedragen in rekening gebracht voor ‘diverse werkzaamheden’.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde] juridische werkzaamheden heeft verricht. Waar het in deze zaak om gaat is welke prijs [gedaagde] daarvoor aan [eiseres] moet betalen.
5.2.
Vast staat dat [gedaagde] op 18 november 2019, toen zij voor een bespreking op kantoor bij [eiseres] was, de schriftelijke opdrachtbevestiging heeft ondertekend, die [eiseres] haar voorafgaand aan de bespreking had toegezonden. In die opdrachtbevestiging staat uitdrukkelijk dat de opdracht wordt aanvaard onder de daarin omschreven tarieven en voorwaarden. [gedaagde] betwist op zichzelf niet dat de facturen van [eiseres] in overeenstemming zijn met de in de opdrachtbevestiging genoemde tarieven. Daarom is het uitgangspunt dat [gedaagde] de facturen moet betalen.
5.3.
[gedaagde] stelt echter dat bij de bespreking op kantoor bij [eiseres], in afwijking van de door haar ondertekende opdrachtbevestiging, mondeling een vaste prijs van maximaal € 5.000,00 is afgesproken. [eiseres] betwist dit gemotiveerd.
5.4.
Volgens de hoofdregel van het bewijsrecht draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door hem of haar gestelde feiten of rechten daarvan de bewijslast (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Daarmee ligt het op de weg van [gedaagde] om voldoende feiten en omstandigheden aan te dragen (en zo nodig te bewijzen) die – indien deze komen vast te staan – de conclusie rechtvaardigen dat zij met [eiseres] een vaste prijs van maximaal € 5.000,00 heeft afgesproken. Wat voldoende is, hangt ook af van hetgeen [eiseres] daartegenover stelt.
5.5.
[gedaagde] is er niet in geslaagd om de door haar gestelde prijsafspraak aannemelijk te maken. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
5.6.
[gedaagde] heeft haar stelling onderbouwd met de onder de feiten geciteerde schriftelijke verklaring van haar zoon, die bij het gesprek op 18 november 2019 aanwezig was. Tegenover deze verklaring staan echter de opdrachtbevestiging, die [gedaagde] diezelfde dag heeft ondertekend, en de op basis daarvan achtereenvolgens op 25 november, 5 december 2019, 6 januari, 13 maart en 23 maart 2020 aan [gedaagde] gezonden facturen met bijbehorende specificaties, waarvan de ontvangst niet door [gedaagde] wordt betwist.
5.7.
In de opdrachtbevestiging staat uitdrukkelijk dat de kosten van de dienstverlening in rekening worden gebracht aan de hand van de bestede tijd en gemaakte kosten, onder vermelding van het daarbij geldende tarief. Na de voorschotfactuur van € 1.815,00 (die [gedaagde] op 25 november 2019 heeft betaald) en de factuur d.d. 5 december 2019 van € 1.951,13 (die [gedaagde] heeft betaald in twee termijnen, waarvan de laatste op 7 januari 2020), heeft [eiseres] op 6 januari 2020 een bedrag van € 5.472,23 aan [gedaagde] in rekening gebracht. Daarmee kwam het op dat moment in totaal in rekening gebrachte bedrag op € 9.238,36, dus ruimschoots boven de € 5.000,00 die [gedaagde] stelt als vaste prijs te hebben afgesproken. Op deze factuur van 6 januari 2020 heeft [gedaagde] in mindering voldaan twee deelbetalingen van elk € 500,00. Uit de omschrijving die [gedaagde] zelf bij haar betaling heeft gegeven blijkt dat ook ten aanzien van de factuur van 6 januari 2020 (met factuurnummer 2000139) is afgesproken dat deze in termijnen mocht worden betaald. Uit niets blijkt dat [gedaagde] toen heeft geprotesteerd tegen de forse overschrijding van de door haar gestelde vaste prijs.
5.8.
In het licht van bovenomschreven feiten en omstandigheden is de verklaring van de zoon van [gedaagde], die ten behoeve van deze procedure is opgesteld, van onvoldoende gewicht om de gestelde vaste prijsafspraak als vaststaand te kunnen aannemen.
5.9.
Voor zover [gedaagde] zich erop beroept dat [eiseres] aan de hand van de bespreking van 18 november 2019 een inschatting heeft gemaakt van de advocaatkosten in haar zaak, te weten € 5.000,00, en dat [eiseres] bij overschrijding daarvan ten onrechte geen nieuwe schatting heeft gegeven, kan dit [gedaagde] niet baten. [eiseres] betwist gemotiveerd dat überhaupt op 18 november 2019 een inschatting is gemaakt, omdat de concreet te nemen stappen nog onvoldoende duidelijk waren, aldus [eiseres]. Maar zelfs indien zou worden aangenomen dat [eiseres] bij aanvang van de opdracht een inschatting van € 5.000,00 heeft gegeven, dan leidt dit niet tot de conclusie dat [gedaagde] het meerdere niet hoeft te betalen. De door [gedaagde] ondertekende opdrachtbevestiging vermeldt duidelijk dat een te maken schatting geen vaste prijsafspraak inhoudt, en dat deze niet meer geldt zodra er meer werkzaamheden moeten worden verricht. In de opdrachtbevestiging verklaart [eiseres] zich bereid in dat geval een nadere schatting te geven. Dat [eiseres] hiertoe verplicht is, en dat [gedaagde] bij niet nakoming van die verplichting door [eiseres] niets meer zou hoeven betalen, blijkt niet uit de afspraken zoals neergelegd in de opdrachtbevestiging en mocht [gedaagde] op basis daarvan ook niet verwachten. Daarbij komt dat [gedaagde] op regelmatige basis op de hoogte is gehouden van de financiële stand van zaken, doordat bij iedere factuur een gedetailleerde specificatie is gevoegd. Op basis daarvan heeft [gedaagde] betalingen gedaan en is (ook na overschrijding van de door [gedaagde] genoemde € 5.000,00) betaling in termijnen afgesproken. Niet is gebleken dat [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure ertegen heeft geprotesteerd dat meer dan € 5.000,00 in rekening is gebracht.
5.10.
Verder voert [gedaagde] aan dat [eiseres] voor een bespreking op 10 december 2019 dubbele uren heeft gedeclareerd. Overeenkomstig de opdrachtbevestiging vermeldt de specificatie de afgekorte namen van degenen die de werkzaamheden hebben verricht (te weten SHM en HD) en de gehanteerde uurtarieven (€ 150,00 respectievelijk € 225,00), die vervolgens onder ‘gemitigeerd’ zijn verminderd met ongeveer 44%. Hieruit is duidelijk af te leiden dat de betreffende bespreking is gevoerd door twee medewerkers van [eiseres], en dat hiervoor dus niet dubbel is gedeclareerd. [gedaagde] heeft haar stelling verder niet toegelicht. [gedaagde] plaatst in algemene bewoordingen nog vraagtekens bij de door [eiseres] in rekening gebrachte tijd, met name die onder de omschrijving ‘diverse werkzaamheden’. Ook dit heeft [gedaagde] niet toegelicht of concreter gemaakt. Haar stellingen zijn tegenover de gedetailleerde specificaties van [eiseres] onvoldoende om aan te nemen dat voor de verrichte werkzaamheden te veel tijd aan [gedaagde] in rekening is gebracht.
5.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de door [eiseres] gevorderde hoofdsom van € 5.899,43 zal toewijzen.
5.12.
Ook de wettelijke rente daarover wordt toegewezen zoals gevorderd. [gedaagde] heeft daartegen geen zelfstandig verweer gevoerd, en vast staat dat [gedaagde] de facturen te laat heeft betaald en daarmee in verzuim is gekomen.
5.13.
Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 669,97 voor buitengerechtelijke incassokosten wordt ook toegewezen. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek, en het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 6.628,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.899,43 vanaf 24 juli 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 86,85
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 600,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter