ECLI:NL:RBNHO:2021:686

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
8554132 \ CV EXPL 20-2350
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van erfdeel in nalatenschap

In deze zaak heeft eiseres, de zus van de overledene [XX], een vordering ingesteld tegen haar ouders, de gedaagden, tot uitbetaling van haar erfdeel in de nalatenschap van [XX]. De overledene is op 21 september 2018 overleden, en de erfgenamen zijn eiseres en de gedaagden, die ieder recht hebben op een derde van de nalatenschap. Eiseres heeft bij dagvaarding van 25 mei 2020 haar vordering ingesteld, nadat er onenigheid was ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap. Gedaagden hebben een tegenvordering ingediend en betwisten de vordering van eiseres. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de overgelegde bankafschriften en de verklaringen van de betrokken partijen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden de nalatenschap hebben afgewikkeld zonder voldoende overleg met eiseres en zonder deugdelijke verantwoording. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen tot een bedrag van € 38,76, te vermeerderen met wettelijke rente, en de proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen. De tegenvordering van gedaagden is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8554132 \ CV EXPL 20-2350 BL
Uitspraakdatum: 6 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. P. van Lingen
toevoeging: 4NY8426
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: gezamenlijk [gedaagden] , en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
gemachtigde: mr. A.J.J. van der Heiden

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 25 mei 2020 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 11 november 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiseres] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. [eiseres] heeft voorafgaand aan de zitting nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering, nadere stukken overgelegd en haar vordering gewijzigd.

2.De feiten

2.1.
Op 21 september 2018 is te Den Helder overleden [XX] (verder te noemen: [XX] ).
2.2.
Erfgenamen van [XX] zijn [gedaagden] (ouders van [XX] ) en [eiseres] (zus van [XX] en eveneens dochter van [gedaagden] ). [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn ieder gerechtigd tot een derde gedeelte van de nalatenschap van [XX] .
2.3.
Zowel ten aanzien van [XX] als [eiseres] is onderbewindstelling uitgesproken, met benoeming van [YY] van Spea Bewindvoering als bewindvoerder. Voor [XX] is de onderbewindstelling geëindigd met haar overlijden. Voor [eiseres] is de onderbewindstelling geëindigd per 5 maart 2020.
2.4.
Bewindvoerder [YY] schrijft in een brief van 7 januari 2020 (met onderwerp ‘klacht – verzoek tot opheffen bewind betreffende [eiseres] ) aan de rechtbank:
“(…)Na het overlijden van [XX] hebben haar ouder mij gevraagd de rekening even aan te houden totdat zij het zelf konden. Ook is mij naar mijn kosten gevraagd. Die had ik nog niet kunnen innen omdat het budget eerst op orde moest zijn. Nadat er veel geld van de verzekering binnenkwam is de schuld die de ouders van [XX] hadden op haar betaald. (…)De ouders hebben op een gegeven moment de ING-rekening overgenomen en konden precies zien wat er bij- en afgeschreven was. Toen de ING-rekening naar haar ouders ging stond er nog € 2.448,53 op. Zij zouden nog even afwachten of er nog meer geld retour kwam of dat er nog rekeningen kwamen. Zo wilden ze de mobile telefoon nog door laten lopen zodat ze er foto’s vanaf konden halen etc. Zij zouden de erfenis afwikkelen. Mw. [eiseres] heeft nog wel de nodige spullen van haar zus ontvangen. Ook moest de flat nog opgeleverd worden aan de woningstichting. Het is de vraag of er na de afwikkeling van alles nog geld is overgebleven. Ik heb diverse keren tegen mw. [eiseres] gezegd dat ze met haar ouders moest gaan praten om haar vermeende erfdeel alsnog te krijgen. De belangen van haar ouders heb ik absoluut niet vooropgesteld. De ING-rekening is in zijn geheel naar de ouders toegegaan.”
2.5.
[gedaagden] hebben een verklaring gedateerd 15 februari 2020 opgesteld, met de volgende inhoud:
“ [eiseres]Hierbij ontvang je van de erfenis van [XX]Na aftrek van een aantal kosten:CrematieHuurAfrekening energieZorgkostenis de erfenis €955.00Hierbij ga je akkoord met het bedrag en heb je ontvangen.De erfenis heb je ontvangen van je vader [gedaagde 1] en je moeder [gedaagde 2] .”
2.6.
[eiseres] heeft deze verklaring niet ondertekend, en zich gewend tot haar gemachtigde, die in een brief van 18 februari 2020 aan [gedaagden] vraagt om bewijsstukken van het saldo op de betaalrekening van [XX] , de verzekeringsuitkering en de op de verklaring genoemde kosten. Daarbij is verzocht alvast het bedrag van € 955,00 uit te betalen aan [eiseres] .
2.7.
In reactie daarop verstrekken [gedaagden] bij brief van 5 maart 2020 afschriften van een betaalrekening bij ING ten name van (de erven van) [XX] (verder: de betaalrekening), over de periode van 21 september 2018 (saldo: € 226,47) tot en met 31 december 2018 (saldo: € 955,07).
2.8.
Vervolgens vraagt de gemachtigde van [eiseres] in een brief van 12 maart 2020 aan [gedaagden] om het door hen erkende bedrag over te maken op zijn derdenrekening, en aanvullend de andere afschriften van de betaalrekening over september 2018 te verstrekken, zodat bezien kan worden wat het saldo per overlijdensdatum was.
2.9.
Daarop reageren [gedaagden] in een brief van 8 april 2020 als volgt.
“Wij hadden gehoord van merv. [YY] ,de bewindvoerder, dat [eiseres] niks had gehad van de ervenis en uit coulance wilde wij [eiseres] het hele bedrag geven wat toen op de rekening stond te geven. [eiseres] wilde dit niet aannemen en het via u doen. Ook beweerde [eiseres] dat wij toen al een brief hadden gehad van u en dat is nooit gebeurt. Wij hebben in de week na [XX] haar overlijden veel met [eiseres] gepraat over de gang van zaken.Wij hebben [eiseres] gezegd dat we niks van het geld wilde hebben als er wat over bleef, we zouden het geld donneren aan africa waar [XX] vrijwilligerswerk heeft gedaan. Hier was [eiseres] het mee eens. Nou hebben wij het geld afgelopen november geschonken aan het ziekenhuis in africa waar [XX] heeft gewerkt,omdat hun niet met rekeningen werken hebben wij het contant gegeven. Dus is er niks over. Door het wantrouwen over de rekening terwijl er precies op staat waar we het aan uit gegeven hebben. Daarom eisen wij ons erf deel op.”
2.10.
In een brief van 21 april 2020 schrijft de gemachtigde van [eiseres] zich dan genoodzaakt te zien tot dagvaarding over te gaan, tenzij binnen 5 dagen alsnog de aanvankelijk toegezegde € 955,00 wordt betaald en de gevraagde nadere stukken worden verstrekt.
2.11.
Daarop verstrekken [gedaagden] bij e-mail van 23 april 2020 nogmaals alleen de eerder verstrekte afschriften van de betaalrekening over de periode van 21 september tot en met 6 november 2018, met de toezegging dat tot betaling wordt overgegaan indien dit als voldoende bewijs wordt geaccepteerd.
2.12.
In een e-mail van 29 april 2020 schrijft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagden] dat de bankafschriften niets nieuws opleveren, en vraagt om alle bankafschriften (over 2019 en eventueel 2020) waaruit dan ook zou moeten blijken welk bedrag is opgenomen om in november 2019 een contante schenking te doen aan het vrijwilligersproject in Afrika.
2.13.
Hierop hebben [gedaagden] niet meer gereageerd, en is [eiseres] op 25 mei 2020 tot dagvaarding overgegaan.
2.14.
Na dagvaarding hebben [gedaagden] een bedrag van € 1.070,26 overgemaakt op de derdenrekening van de gemachtigde van [eiseres] .

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van primair € 1.833,33 en subsidiair € 955,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Zij legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [gedaagden] hebben de nalatenschap van [XX] afgewikkeld, zonder overleg met [eiseres] als mede erfgenaam, zonder rekening te houden met haar belangen en zonder deugdelijk rekening en verantwoording af te leggen. Op enig moment heeft [eiseres] gehoord dat het uiteindelijke saldo van de nalatenschap € 5.500,00 bedroeg, waarvan een derde gedeelte (zijnde € 1.833,33) aan haar toekomt. De door [gedaagden] opgestelde verklaring heeft [eiseres] niet willen ondertekenen, gelet op de eerdere uitlating dat het saldo € 5.500,00 bedroeg. Bovendien verklaart de bewindvoerder dat het saldo van de betaalrekening € 2.448,53 bedroeg toen [gedaagden] deze van de bewindvoerder overnamen. Verder heeft [eiseres] nooit toestemming aan [gedaagden] gegeven om haar erfdeel aan derden (een ziekenhuis in Afrika) uit te betalen, en [gedaagden] hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij de door hen gestelde betaling daadwerkelijk hebben gedaan en wat de omvang daarvan is.
3.2.
Bij akte heeft [eiseres] haar vordering gewijzigd. Uitgaande van het saldo van € 955,07 op de betaalrekening per 31 december 2018, is nadien volgens het overzicht van [gedaagden] bij antwoord minimaal € 2.372,00 ontvangen, te weten een niet onderbouwde betaling van de belastingdienst op 10 september 2019. Verder moet het saldo worden vermeerderd met een bedrag van € 2.314,93, betreffende een op 10 oktober 2018 van de betaalrekening aan [gedaagde 2] betaald bedrag, met omschrijving ‘afbetaling van de schuld’, waarvan bewijs ontbreekt. Daarmee bedraagt het saldo van de nalatenschap minimaal (€ 955,07 + € 2.372,00 + € 2.314,93 =) € 5.641,99, zijnde nagenoeg het eerder aan [eiseres] meegedeelde bedrag. [eiseres] heeft recht op een derde gedeelte hiervan, zijnde € 1.880,66, waarvan inmiddels € 1.070,26 is betaald, zodat de primaire vordering wordt gewijzigd tot een bedrag van € 810,40. De subsidiaire vordering wordt ingetrokken.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagden] betwisten de vordering en voeren daartoe – samengevat – het volgende aan. Op 8 november 2018 kreeg [gedaagde 2] de beschikking over de betaalrekening. Tot die datum heeft zij geen financiële activiteiten verricht en over een andere bankrekening van [XX] beschikt [gedaagde 2] niet. De bewindvoerder heeft tot en met 7 november 2018 alle financiële zaken afgehandeld en op 8 november 2018 rekening en verantwoording afgelegd. Uit het als productie 1 door [gedaagden] overgelegde overzicht blijkt dat vanaf 12 november 2018 ten behoeve van de nalatenschap is ontvangen een totaalbedrag van € 3.014,90 (waaronder een op 10 september 2019 van de belastingdienst ontvangen bedrag van € 2.372,00), en ten laste van de nalatenschap is betaald een totaalbedrag van € 2.917,28 (waaronder een schenking van € 1.000,00 op 29 januari 2020 aan een ziekenhuis in Afrika). Daarmee bedraagt het saldo € 97,62, waarvan 1/3 deel (zijnde € 32,54) toekomt aan [eiseres] . Onder druk van (de gemachtigde van) [eiseres] heeft [gedaagde 2] een bedrag van € 1.070,26 betaald, zijnde € 1.037,72 meer dan waar zij recht op heeft.
4.2.
[gedaagden] vorderen bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot betaling van voornoemd bedrag van € 1.037,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
4.3.
[eiseres] betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat van de betaalrekening op 10 oktober 2018 een bedrag van € 2.314,93 is betaald aan [gedaagde 2] , met omschrijving ‘afbetaling van de schuld’. Partijen twisten (onder meer) over de vraag of dit bedrag ten laste van de nalatenschap mag komen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze betalingsopdracht na het overlijden van [XX] is gegeven door bewindvoerder [YY] . Naar het oordeel van de kantonrechter moet deze afbetaling van een schuld van [XX] aan [gedaagden] als rechtmatig worden beschouwd. Niet alleen is deze vordering ter zitting door [gedaagde 2] nader gespecificeerd, ook is het bestaan van deze schuld van [XX] door bewindvoerder [YY] zelf in haar brief van 7 januari 2020 aan het bewindsbureau van deze rechtbank erkend. Dat er bij [eiseres] twijfels bestaan over het bestaan van deze schuld vormt daarvan een onvoldoende betwisting.
5.2.
Het voorgaande brengt mee dat – uitgaande van de berekening van [eiseres] in de akte tot wijziging van eis – de vordering als volgt moet worden begrepen. [eiseres] neemt als vertrekpunt het tussen partijen niet in geschil zijnde saldo van de betaalrekening per 31 december 2018 van € 955,07. Anders dan [eiseres] stelt is daarin dus terecht verdisconteerd de afbetaling van de lening van € 2.314,93. Bij genoemd saldo van de betaalrekening wordt door [eiseres] opgeteld een belastingteruggave van € 2.372,00, ontvangen op 10 september 2019, die tussen partijen niet in geschil is. Verder staat tussen partijen niet ter discussie dat [eiseres] gerechtigd is tot een derde gedeelte van het saldo van de nalatenschap van [XX] .
5.3.
Dit leidt tot de conclusie dat het aandeel van [eiseres] in de nalatenschap van [XX] (€ 955,07 + 2.372,00 = € 3.327,07 / 3 =) € 1.109,02 bedraagt, waarop na dagvaarding door [gedaagden] in mindering is betaald een bedrag van € 1.070,26, zodat de gewijzigde vordering van [eiseres] toewijsbaar is tot een bedrag van € 38,76.
5.4.
Gezien de door [eiseres] gehanteerde berekening van haar vordering is de tussen partijen ter discussie staande schenking van € 1.000,00 aan een ziekenhuis in Afrika niet relevant. [gedaagden] stellen dit bedrag in contanten te hebben geschonken in november 2019 dan wel op 29 januari 2020, dus in elk geval na 31 december 2018. Daarmee heeft het antwoord op de vraag of deze schenking daadwerkelijk is verricht geen invloed op de uitkomst van de door [eiseres] gehanteerde berekening, zodat de kantonrechter hier verder aan voorbij gaat.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen tot een bedrag van € 38,76. De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding is toewijsbaar zoals hierna te melden.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zij pas na dagvaarding tot betaling zijn overgegaan. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten niet mogelijk.
de tegenvordering
5.7.
Gelet op hetgeen in de zaak van de vordering is overwogen en beslist moet de tegenvordering van [gedaagden] worden afgewezen. Daarbij merkt de kantonrechter op dat [gedaagden] in hun berekening bij antwoord ten onrechte als vertrekpunt nemen een saldo op de betaalrekening van € 226,47 op 12 november 2018. Dit is blijkens de overgelegde bankafschriften het saldo op 21 september 2018, terwijl in de periode van 21 september tot 12 november 2018 per saldo een aanzienlijk groter bedrag van de rekening is bijgeschreven dan afgeschreven.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen. Gelet op de samenhang met de zaak van de vordering ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten aan de zijde van [eiseres] in de zaak van de tegenvordering op nihil te stellen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiseres] van € 38,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.109,02 vanaf 25 mei 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk zoals hiervoor vermeld, tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 240,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter