ECLI:NL:RBNHO:2021:6843

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
9003477
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stallingskosten voor boot en trailer in jachthaven

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Compagnieshaven Enkhuizen B.V. betaling van stallingskosten door gedaagde voor de jaren 2019 en 2020. De kantonrechter heeft op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaak, waarin gedaagde in persoon procedeerde. Compagnieshaven heeft gedaagde op 19 augustus 2020 een factuur van € 700,00 voor de stallingskosten overhandigd, maar gedaagde heeft deze factuur niet betaald. Gedaagde betwist de vordering gedeeltelijk en stelt dat hij al voor 2019 heeft betaald en geen rekening voor 2020 heeft ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de gemaakte afspraak moet nakomen, ondanks zijn verweer. De kantonrechter wijst de vordering van Compagnieshaven toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van € 809,80, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter stelt vast dat de vordering van Compagnieshaven voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 BW, waardoor ook de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9003477 \ CV EXPL 21-597 (IL/WT)
Uitspraakdatum: 28 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Compagnieshaven Enkhuizen B.V.
gevestigd te Enkhuizen
eiseres
verder te noemen: Compagnieshaven
gemachtigde: M.G. Lasonder, gerechtsdeurwaarder
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederende in persoon
Samenvatting van de zaak en de uitspraak
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] de kosten voor het jaar 2019 en 2020 moet betalen voor het stallen van zijn boot en trailer op het terrein van Compagnieshaven. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] deze kosten inderdaad nog moet betalen, omdat partijen dat hebben afgesproken en er geen reden is om deze afspraak niet na te komen. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn verweer dat hij de factuur van 2019 al heeft betaald.

1.Het procesverloop

1.1.
Compagnieshaven heeft bij dagvaarding van 25 januari 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Compagnieshaven heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. [gedaagde] heeft daarbij nog een productie overgelegd. Bij tussenvonnis van 19 mei 2021 heeft de kantonrechter Compagnieshaven in de gelegenheid gesteld om op die productie te reageren. Dit heeft Compagnieshaven bij akte van 16 juni 2021 gedaan.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft gedurende een aantal jaren zijn boot en trailer gestald op het terrein van de jachthaven van Compagnieshaven.
2.2.
Compagnieshaven heeft op 19 augustus 2020 aan [gedaagde] haar factuur van in totaal € 700,00 voor de jaren 2019 en 2020 overhandigd.
2.3.
[gedaagde] heeft deze factuur niet betaald.

3.De vordering

3.1.
Compagnieshaven vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 809,80. Dit bedrag is opgebouwd uit een hoofdsom van € 700,00, een bedrag aan rente tot aan de dagvaarding van € 4,80 en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 105,00. Ook vordert Compagnieshaven wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 22 januari 2021 en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Compagnieshaven legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] zijn trailer en boot op het terrein van de Jachthaven van Compagnieshaven heeft gestald en daarvoor stallingskosten verschuldigd is. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] voor 2019 en 2020 € 700,00 zou betalen. Ondanks herhaalde aanmaning weigert [gedaagde] de factuur voor deze kosten te betalen. Compagnieshaven heeft haar incassogemachtigde moeten inschakelen. Daarom moet [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten betalen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Het klopt dat hij zijn trailer en boot gedurende langere tijd op het terrein van Compagnieshaven heeft gestald. Hij betaalde voor deze stalling € 173,80 voor een heel jaar. Op 12 maart 2019 heeft hij aan Compagnieshaven een bedrag van € 173,80 aan liggeld voor het jaar 2019 betaald. [gedaagde] heeft geen rekening voor het jaar 2020 ontvangen. Hij erkent dat hij met de nieuwe directeur van Compagnieshaven een gesprek heeft gehad over de nog openstaande bedragen. Bij thuiskomst ontdekte hij echter dat er gewoon betaald was in 2019 en dat hij van een verhoging van het liggeld niet op de hoogte is gesteld. Daarom heeft hij de factuur niet betaald.

5.De beoordeling

5.1.
Het staat niet ter discussie dat [gedaagde] zijn trailer en boot op het plein bij Compagnieshaven heeft gestald en daarvoor stallingskosten verschuldigd is. Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] de factuur met als rekeningnummer 20610393 voor de stalling in 2019 en 2020 nog moet betalen.
5.2.
[gedaagde] voert als verweer aan dat hij zijn boot al een aantal jaren op de jachthaven stalt. Hij heeft destijds met de toen aanwezige medewerkers de afspraak gemaakt dat hij voor stalling van zijn boot € 173,80 voor een heel jaar betaalde en dat hij deze kosten voor het jaar 2019 heeft betaald. Hij legt als bewijs hiervan een betaalbewijs over (productie bij antwoord). Hij is door Compagnieshaven niet op de hoogte gesteld van verhoging van het liggeld. Ook heeft hij geen rekening voor het jaar 2020 ontvangen. Hij is wel bereid voor het jaar 2020 een bedrag van € 173,80 te betalen.
5.3.
In reactie op dit verweer van [gedaagde] erkent Compagnieshaven dat [gedaagde] aanvankelijk voor 2019 en 2020 geen rekening had ontvangen. Dit komt omdat [gedaagde] zijn boot vanaf 2018 niet duidelijk heeft geregistreerd. De registratiestickers, zoals uitgegeven door het havenkantoor, waren niet op de boot aanwezig. Compagnieshaven heeft een aantal keren een geplastificeerd briefje aan de boot en trailer gehangen met het verzoek aan de eigenaar van de boot om zich te melden. Niet eerder dan in augustus 2020 heeft [gedaagde] zich bij Compagnieshaven gemeld. Op dat moment waren de kosten van twee jaar zomer- en winterstalling en een deel van 2018 onbetaald gebleven. Op 19 augustus 2020 heeft het gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de directeur van Compagnieshaven en is uit coulance afgesproken dat Compagnieshaven aan [gedaagde] slechts het zomergeld voor het jaar 2019 en 2020 van in totaal € 700,00 in rekening zou brengen (in plaats van het eigenlijk verschuldigde bedrag van € 1.280,00). [gedaagde] is daar toen mee akkoord gegaan en daarom is de factuur van 19 augustus 2020 opgemaakt, aldus nog steeds Compagnieshaven.
5.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Hoewel [gedaagde] betwist dat de registratiestickers niet meer op zijn boot zaten, erkent hij dat op 19 augustus 2020 een gesprek met (de directeur van) Compagnieshaven heeft plaatsgevonden. Hij betwist niet dat daarbij is afgesproken dat hij een bedrag van € 700,00 aan nog openstaande stallingskosten zou betalen en dat vervolgens - op basis van die afspraak - de factuur van 19 augustus 2020 is opgemaakt. Hij moet die afspraak op zich dus nakomen. De omstandigheid dat [gedaagde] nooit op de hoogte is gesteld van een verhoging van het liggeld, zoals hij stelt, maakt dat niet anders. Daarmee blijft de gemaakte afspraak namelijk staan. Overigens heeft Compagnieshaven naar aanleiding van het verweer van Koeman uitgelegd dat de met [gedaagde] afgesproken prijs (€ 350,00 voor een heel jaar) op een paar euro na overeenkomt met het bedrag waarvan [gedaagde] uitgaat (€ 173,80 per seizoen dus € 347,60 per jaar). [gedaagde] heeft niet meer op deze uitleg gereageerd. Hij heeft ook niet weersproken dat hij de stallingskosten voor het gehele jaar (dus winter en zomer) op zich verschuldigd is. Nu vast staat dat zijn trailer en boot in de jaren 2019 en 2020 op het terrein van Compagnieshaven hebben gestaan, heeft de kantonrechter geen reden om aan te nemen dat de gemaakte afspraak onredelijk is of om een andere reden buiten toepassing moet blijven.
5.5.
Verder volgt de kantonrechter Koeman niet in zijn verweer dat hij de factuur voor het jaar 2019 al heeft betaald. Op het door [gedaagde] overgelegde betaalbewijs staat als omschrijving factuurnummer 18601130 vermeld. Deze factuur heeft echter betrekking op stalling in het zomerseizoen voor de periode april t/m oktober 2018 en heeft geen betrekking op de onderhavige factuur. Koeman heeft ook niet meer gereageerd op het verweer van Compagnieshaven op dit punt en zijn stelling dat hij al betaald heeft voor 2019 dus onvoldoende onderbouwd.
5.6.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] de factuur voor 2019 en 2020 (€ 700,00) nog moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd omdat hij daartegen geen verweer heeft gevoerd.
5.7.
Compagnieshaven maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. Daarmee is de vergoeding verschuldigd en zal het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Compagnieshaven van € 809,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 700,00 vanaf 22 januari 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Compagnieshaven tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 89,44
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 248,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter